|
We waren jong en kwaadaardig
liefkoosden elkaar zachtaardig
en speelden steeds pingpong
in dat gangstercafé op de hoek
waar wij als koekoeksjongen
aten en dronken op de poef.
We rookten onze eerste joint op
een zonovergoten eiland waar wij
rentenierden van onze misdaden en
elkaar zonder enige gewetensnood
aanbaden op een arrogant yacht.
Maar daar gierden de sirenes al
die jacht op ons maakten, een
politiemacht pompte ons vol
met lood, de mensen slaakten
een zucht van opluchting....
Toch zijn we niet echt dood
we leven immers eeuwig als de
legende van Bonnie en Kloot.
|