|
De kabelballon
Geen zuchtje wind, en van alle kanten floten zeer luid vogels. Verder was het in de straat wonderlijk rustig, dat dit het tweede jaar van de oorlog was, zou je bijna vergeten.
Weinig bewoners vertoonden zich, alsof hen thuis een grote slaperigheid was overkomen. Alleen de scholier die van huis tot huis een reclamekrant moest bezorgen, gaf enige beweging. Maar ook die had zich voorgenomen zich deze middag niet druk te maken.
Verderop werd de weg breder, en waren er smalle stegen tussen de huizen. In een van de achtertuinen werkte een man. Hij verwijderde bossen onkruid uit zijn achtertuin. Het was eigenlijk veel te warm, maar hij had het zijn vrouw beloofd. Zwetend liep hij met de groene trossen door de steeg om ze in de afvalbak te gooien.
Voorin de steeg wachtte zijn vrouw met een bezem; alle groen dat hij al lopende liet vallen ging zij bij elkaar vegen. Ze vond dat hij onnodig veel rommel maakte, maar zei niets.
Die man had tamelijke honger; het weinige eten was al maanden op de bon, maar daar was hij niet mee geholpen. Zijn vrouw zei dat hij dan maar aan het werk moest gaan, dan voelde je het niet.
Hij gaf uitleg aan zijn buurman die was komen toelopen. "Tamelijk groot zijn ze, die kabelballons, ongeveer zo groot als een voetbalveld." Hij wreef zich in de handen alsof hij het koud had. Misschien hoopte hij dat iemand anders nog wat zou zeggen. Maar die keken naar omlaag, naar hun schoenen.
Voorbij de bocht in de straat kwam iemand op een motorfiets aanrijden. De omgeving raakte vervuld van de harde knallen en stank. De berijdster, een vrouw met een lange, blonde haarstaart stopte praktisch voor de man zijn voeten. Zij zette de motor stil, klapte de standaard uit en deed haar helm af.
De buurvrouw kwam naderbij, legde vragend haar hand op het zadel; bijna kalmerend, alsof zijzelf hem het liefst zou starten en als een zwarte bliksemstraal de straat uit stormen. De motorvrouw en de man stonden naast de motorfiets, of eigenlijk schuin ervoor. "Je zou niet zeggen dat het oorlog was," zei de vrouw. "Maar ik heb een brief voor nummer 35."
"De grootte van deze ballons wordt sterk overdreven", – vervolgde de man. "Verhalen, verhalen... Daar is de oorlog geknipt voor. Voor praatjesmakers dus! De een vertelt het nog mooier dan de ander."
Hij sprak nadrukkelijk tegen de motorvrouw die geen moeite deed naar hem te luisteren. Ook geen van de anderen luisterde, of ze verstonden hem niet. "Ik denk dat ze niet thuis zijn bij 35," zei de man. Hij liep naar het raam en probeerde naar binnen te gluren. Eigenlijk interesseerde hem het geval niet. Hij slenterde weer weg, terug naar zijn achtertuin met de groene hopen onkruid.
"Via het achterom gaat het ook niet," zei zijn vrouw. "Ik snap niet dat de deur vast is, die staat anders meestal op een kier. Heeft u al op het raam gebonsd?" –
"Stil," zei de vrouw opeens en legde de vinger tegen de lippen. Van binnenuit werd de deur heel behoedzaam een stukje opengedaan.
Ze zagen nu een heel klein kind dat achter de deur had gestaan. Ze hield met beide handjes een vuile lappenpop, schuin voor haar borst. Ze keek op naar de man en de vrouw, maar zei niets.
"Zeg eens kleine meid," zei de man vriendelijk, "is je moeder thuis?"
Het meisje draaide zich heen en weer alsof ze een antwoord ging bedenken, maar bleef zwijgen. Opeens keerde zij zich om en rende het huis weer in. De deur waaide vanzelf in het slot.
"Ze is bang," zei de buurman, "ze is ook nog zo klein. Mogelijk dat er binnen iets niet in de haak is, mogelijk ook niet."
De vrouw liep terug naar haar motorfiets, greep de gashendel en probeerde de machine te starten, met haar rechterschoen op het pedaal. Maar dat lukte niet. "Is hij van u?" vroeg de buurman. "Ja, " antwoordde zij, ik ken alle motoren." – "Blijf er maar beter van af", zei de buurman, "dat is geen vrouwenwerk".
"De bougie is vet geslagen," opperde de man van het onkruid, die was teruggekomen. "Ik heb zelf ook zo'n motor gehad. – Constructiefoutje." – Misschien was het zijn bedoeling om zijn algehele teleurstelling over motorfietsen bij de anderen geloofwaardig over te brengen. Maar dat hij halverwege op andere gedachten was gebracht. De vrouw bleef nog staan, haar gezicht wat ongelovend, als was zij getroffen door een werkelijk originele plotwending.
Er kwam over de stoep een jongen met een donkerblauwe pet op aanfietsen. Toen hij op enige afstand was genaderd remde hij en stapte af, maar naderbij kwam hij niet.
"Ze zijn niet thuis," riep hij, "ze zijn vanmorgen om half negen al weggegaan."
De vrouw geloofde er niets van; hij was een domme, bemoeizuchtige jongen, maar ze wist ook geen andere oplossing.
– De vrouw van de motorfiets zei: "Ik heb een mededeling voor 35 en haar man, dat hun huur met ingang van de volgende week wordt opgezegd. Zeg dat maar tegen hen als ze terugkomen. Ik heb hier ook een brief erover, die gooi ik dan wel in de bus."
"Huur opgezegd? Hebben ze achterstand dan," vroeg de man van de tuin. "Bemoei jij je nou maar met je eigen zaken," zei zijn vrouw, "lopend nieuwsblad!" Ze lachte, maar haar stem klonk getergd van door de jaren opgekropte ergernis. "En worden ze dan uitgezet?" vroeg de jongen nieuwsgierig. Zijn gezicht stond gespannen of hij een overval ging plegen.
"Uitgezet, ja!" zei de man. "Zo gaat dat tegenwoordig: hup alles gekieperd in de vuilniswagen. Eten, meubels, de radio, het ledikant, ha ha! Meesterlijk. Ik ga straks kijken!"
"Jij bent gestoord," zei zijn vrouw. "Hij meent het niet hoor," zei ze tegen de buurvrouw. "Praatjes zat, maar als er aan het eind van de straat een bom valt is hij de eerste die in de trapkast gaat zitten bibberen, de held op sokken."
"Enfin, ik ga er weer vandoor," zei de vrouw van de motorfiets. "Zeg dat ik geweest ben en overhandig die mensen die brief. Het telefoonnummer staat erin." Ze trapte de motor aan en reed weg met een reeks knallen.
Boven de huizenrij kwam langzaam het grijze gevaarte van de kabelballon dichterbij. "Hij moet zijn losgeraakt," zei de man. "Als het niet zo warm was dan nam ik de fiets en ging kijken. Ik heb zo'n ding nog nooit van dichtbij gezien."
De man van de achtertuin voelde dat hij geleidelijk in een slecht humeur kwam. Hij was ook zo moe. Misschien werd hij wel ziek. Of verkouden. Dat betekende drie dagen in bed blijven met die mopperige vrouw van hem steeds om hem heen.
Hij sloeg het zand van zijn handen en ging terug de steeg in. Halver- wege stopte hij, haalde zijn zakdoek uit zijn zak en snoot zijn neus.
Daarna liep hij weer verder.
De kabelballon was nergens meer te zien.
|