|
8. Zo dicht naast haar
Ik bevond me weer op de dijk bij mijn vader op de achterbank. Voorzichtig verminderde ik de druk op mijn ogen door ze langzaam te openen. Het eerste wat ik zag, was dat mijn vader zijn arm had laten zakken en zijn blik opnieuw strak op de weg voor ons had gericht. Tot mijn opluchting had hij niet op de rem getrapt, maar juist gas gegeven. Rakelings scheerden we op het viaduct langs onze tegenligger. Nee, als die jongen met de biertray dwars door hem heen. Het maakte niet uit. Ongedeerd bereikten we de overkant. Ik kon mijn vader wel zoenen. Zouden we alsnog op tijd komen?
Angela was duidelijk minder in haar nopjes. Met ogen vol verwijt over het genomen risico keek ze hem aan. Stoïcijns zette mijn nieuwe held onze race tegen de klok richting Barbra voort. Over de Drielsedijk nu, eentje zonder brug, maar met de strak omlijnde functie van een winterdijk (de dromer). Uitgestrekte uiterwaarden scheidden ons van de Rijn, die op het punt stond om over haar even verderop gelegen zomerdijk (de waker) te stromen. Sporadisch maanlicht vermengd met kunstlicht van vrijstaande huizen weerkaatste via golven glinsteringen door het donker. Ik voelde mijn hart opspringen. In deze weelde fietste Barbra dagelijks van en naar school, hierdoor was zij gevormd. We naderden de plaats waar ze woonde. Zonder dat ik mijn vader haar routebeschrijving in mijn agenda hoefde voor te lezen, sloeg hij op het juiste moment de dijk af. Via een S-bocht, langs een kleine basisschool, vast ooit die van haar, reden we een straat in die parallel aan de rivier liep.
‘Het kan niet missen, pa, dit moet de Rijnstraat zijn. Ze heeft me verteld dat ze hier woont in een huis met een hoge boom ervoor, parallel aan de dijk. Op nummer 39.’
Op goed geluk, zonder een bordje Rijnstraat te hebben gezien, stopten we bij nummer 39, een huis met als enige in de straat een hoge boom in de voortuin. Met een licht gevoel in mijn hoofd liep ik het met herfstbladeren bedekte tuinpad af. Regen vergezelde me nauwelijks nog op mijn laatste paar meters. Achter het huiskamerraam flitsten schimmen heen en weer. Haar ouders openden de deur. Om zich voor te stellen, hoorde ik mijn vader achter me het tuinpad op lopen. Op hetzelfde moment stapte Barbra uit het donker vanachter haar ouders. Ze viel buiten de categorie typisch mooie meisjes. Daarvoor was ze nog altijd te sportief en droeg ze haar haar te jongensachtig. Ze had het net als ik voor de gelegenheid geknipt. Haar niet bij haar weg te denken spijkerbroek had plaatsgemaakt voor een Madonnapofbroek. Er bovenop droeg ze een dun jacket met schoudervulling. Geen jas. Zenuwachtig lachten we naar elkaar, om elkaar en onze ouders. Mijn vader beloofde Barbra op tijd weer thuis te brengen. Haar ouders knikten ongemakkelijk naar hem terug. Het was niet zomaar iets, je dochter toevertrouwen aan feitelijk wildvreemden.
Ze nestelde zich naast me op de achterbank. Ik durfde niet naar haar te kijken, maar hoefde dat zo dicht naast haar ook niet. Op school moest ik wel. Daar dreigde haar beeld zodra ik haar niet meer zag uit mijn hoofd te verdwijnen. Nu stond het als gebeiteld in mijn geheugen. Ik zag haar zitten, levensecht op haar vaste pauzeplek, de vensterbank, steevast met haar handen onder haar dijen. Sterker dan ooit kwam dat detail in me naar boven. Zo warm en vol verlangen als ze nu naast me zat, zo koud had ze het boven die verwarming, stelde ik me voor. Haar dunne jacket met schoudervulling, met daaronder niet meer dan een T-shirt, deed me vermoeden dat ze buiten school anders was dan op school. Dat ze buiten school wel tegen kou kon. En regen. Het kwam alweer met bakken uit de hemel.
Ik vroeg me af wat mijn vader en Angela van haar vonden. Ze hadden haar een hand gegeven. Ach, wat kan het me ook schelen wat zij van haar vonden, wie dan ook. Nu alleen nog bedenken wat ik tegen haar kon zeggen. Eh…
‘Dropje, Barbra?’
‘Ja, graag, Ben.’
Nee, dat maar niet. Toch opende ik de zak. Ik trachtte het te doen van de bovenkant, maar juist de onderkant scheurde open. Geen dropje bleef erin. Barbra liet me voor de tweede keer in mijn leven haar paardenlach horen.
‘Hihihi. Geeft niet, joh.’
Inderdaad, in mijn binnenzak staken nog twee liga’s.
Het ijs tussen ons brak er nauwelijks door. Handig maakten de dropjes gebruik van de bewegingen van de auto en verspreidden zich over de hele vloer. Ik probeerde het alsnog met een vraag, nu eentje die ik daadwerkelijk stelde:
‘Wat vind je naast Golden Earring nog meer mooie muziek?’
Zonder blikken of blozen antwoordde ze:
‘Elvis en musicaltunes.’
‘Musicaltunes? Dat meen je niet.’
Ze knikte beslist.
‘Muziek van mijn naamgenoot Barbra Streisand bijvoorbeeld, naar wie ik ben vernoemd.’
‘Echt?’
Elvis en Golden Earring, dat ging nog wel, maar Barbra Streisand en Golden Earring? Ik vreesde dat de avond een fiasco zou worden. We zwegen de rest van de rit. Ook Angela en mijn vader zeiden niets. Bij een donkere steeg midden in Utrecht stopten we. Mijn vader dirigeerden ons naar buiten.
‘Nu alleen nog deze weg aflopen en jullie zijn er. Ik zie jullie hier om twaalf uur precies.’
‘Afgesproken, pa.’
‘Bedankt voor het brengen, meneer Beenen.’
En weg waren ze. Op naar het volgens Angela fantastische café waar ze zich prima zouden gaan vermaken. Nu alleen wij nog. Regen vanonder een verdwaalde lantaarnpaal zwiepte ons hard in het gezicht. Elke stap bij die lichtbron vandaan maakte de steeg donkerder. Niettemin liepen we synchroon, centimeters van elkaar vandaan. Net als in 4 vwo met mijn moeder over het schoolplein onderweg naar mijn wiskundeleraar met dezelfde achternaam als die van ons, zocht haar hand die van mij. Alleen de ruggen van onze handen raakten elkaar. Toen voelde ik me te oud om hand in hand te lopen, nu te jong. Barbra trok haar jacket strak om haar lichaam. Met moeite opende ze haar mond.
‘Ik heb het koud.’
Dus toch. Het kon ook niet anders. Zelfs mijn jas, een spijkerjack met voering, was in deze regen niet in staat genoeg warmte vast te houden. Het deerde mij alleen niet zo erg als haar. Smekend keek ze me aan. Dit kon zo niet langer. Gericht leidde ik haar naar een bouwsteiger. Letterlijk verplaatsen we ons van de regen in de drup. Grote druppels spatten op Barbra’s voorhoofd uiteen en stroomden één voor één langs haar wangen naar beneden. Als mijn moeders tranen van God over een schijnbaar vooruit gestippeld parcours.
Ik zette me voor haar. Op de hoogte van haar schouders kantelde ik mijn pols om te zien hoe laat het was. Twee voor acht. In de richting van de lange wijzer tuurde ik de donkere steeg in. Aan het eind ervan lag volgens mijn vader Vreedenburg, het theater waar het allemaal ging gebeuren mits we op tijd zouden komen, hooguit tweehonderd meter van ons vandaan. Zonder haar aan te raken strekte ik mijn wijsvinger en veegde een druppel van haar wang. Het leek alsof er altijd iets was wat ons van elkaar scheidde. Watermoleculen in dit geval. Niet voor lang. Ook mijn andere vingers strekten zich, bewogen zich van haar gezicht naar haar nek en schouder. Op haar rug ontmoetten ze de vingers van mijn andere hand. Mijn lippen zetten zich aan tot spreken:
‘We zijn er bij...’
Te laat. Ook haar mond opende zich, maar deze keer niet om iets te zeggen. Ze drukte haar lippen zacht op die van mij, zachter dan ik me lippen ooit had durven voorstellen.
Hoe lang? Eenmaal aangekomen in het muziekgebouw, doornat, keek ik opnieuw op mijn horloge. Negen over acht. We waren definitief te laat. Kon het me nog schelen?
‘Kom, laten we bij de kassa vragen of ze nog kaartjes hebben.’
Voor het eerst nam Barbra wat dat betreft het initiatief, zowaar met iets van haar oude tafeltennisenthousiasme uit de brugklas. Ik volgde haar opgetogen.
Kaartjes bleken er nog genoeg te zijn. We keken elkaar aan. Waarvoor we waren gekomen, hadden we al gedaan. Aan de ene kant laat. Wie kuste er tegenwoordig voor het eerst pas op zijn zestiende? Aan de andere kant vroeg. Het was alsof we al volwassen waren en wisten wat we deden, wat we wilden, en dat terwijl de avond nog jong was. We konden er ook voor kiezen net als mijn vader en Angela de stad in te gaan en het hele concert te vergeten. Dat leek me wel wat. Zo gek kon Barbra immers niet zijn op de Earring, gezien haar muzikale voorkeur, en ik had ze al een keer gezien, met Hannah. (Met) Barbra echter niet. Opnieuw nam zij het initiatief.
‘Twee kaartjes graag. Oké, Ken?’
‘Wat? Eh… Maar natuurlijk. Hier heb je het geld… Barbie.’
Uit mijn broekzak viste ik twee bankbiljetten, plus een grote hoeveelheid kleingeld, waarvan ik het merendeel had gewonnen op school met pokeren. Thuis had ik het zorgvuldig nageteld. Het klopte op de cent precies.
|