waarin gerafelde tulbanden gulzig
graaiend uit prullenbakken leefden
tussen gebogen honden met stokken
die geknield dronken uit urinoirs
hun gezichten lijkend op de mijne
een ganzeveer met bloed besmeurd
die geknakt in een vervuilde rivier
op een krijsende waterval afdreef
om daar te pletter te vallen op
haaientanden in plaats van de maan
die aan stukken was geslagen om
te dienen als de slaafse bouwstenen
op verre planeten om er pyramides
voor bloeddorstige goden te bouwen
bij nacht was er nu geen enkel licht
van de zon op haar knieƫn gedwongen
en onderworpen aan de wil van staal
en vooruitgang pur sang waarin
de duivel die men eens in wolven zocht
bleek waarlijk onsterfelijk te zijn