zacht wapperend wordt elke gestalte een omgeslagen bladzijde in oud zand het glas kraakt, men telt korrels,
krabt aan hoop, nagels breken er komt niets bij, er gaat niets af, de heuvels blijken bergen
tot het verwaaide spoor aan het koord hangt, bovenop golven stapelt die wind afgeworpen vacht
|