|
’t is zomer twee duizend dertien
en ik denk aan winter
mijn winter midden in de zomer
mijn geest zwart-wit en koud
koud voor het wereldnieuws
geen televisie en geen radio
die in oneindige herhaling vallen
van euveldaden wereldwijd
en het krampachtig pogen amusement
te brengen, verstrooiing van
de geest, die al verstrooid genoeg
een zinloos leven leidt
wit-zwarte denken in kleurrijke
zomer, loodgrijze lucht in juni
‘k geloof warempel dat ik oud
begin te worden
maarten
|