|
De moeder liep met een hoogrode kleur door de supermarkt:
aan haar hand bengelde dreinend een jochie van een jaar
of drie. "Ik wil snoep " eiste het jongetje, wijzend naar
de zakken snoep in het zojuist verlaten pad. "Nee"zei
de moeder,' we zijn al bijna thuis en dan gaan we eerst een broodje eten". "Nee" gilde het jongetje en liet zich languit voorover op de grond vallen, waar hij spartelend met zijn beentjes naar zijn moeder schopte en de moeder, die hem weer overeind wilde trekken in haar hand beet. De kleur van de moeder werd steeds rooier en de mensen om haar heen keken naar haar met een afkeurende blik; sommige verzuchtten openlijk: "wat is dat kind toch slecht opgevoed" En anderen zeiden vergoedelijkend tegen de moeder: "ach ,hij is toch nog maar zo klein, geef hem toch gewoon een snoepje, wat geeft dat nou voor een keertje; dan is hij even stil". En weer anderen zeiden: "geef dat kind toch gewoon een pak voor zijn broek, dan houdt hij zijn mond wel... Vroeger in mijn tijd...." En de moeder? Ze pakte het joch onder haar arm en rende haar boodschappen in de winkel achterlatend, bijna van wanhoop huilend de winkel uit. De boodschappen zou ze vanmiddag wel doen als Petertje even sliep. Dan moest ze hem maar even alleen achter laten in huis, want dit was ook geen doen.
|