|
De dwaalster wist er heg noch steg
en vroeg een wandelaar de weg.
Hulpvaardig zei hij: 'Loop maar mee.'
Het klikte spoedig bij de twee.
Ze liepen en ze praatten maar.
de twee bekenden aan elkaar,
dat zij nooit autoreden.
Omstandig liepen zij te praten.
Het was vervuiling, die ze haatten:
ze voelden met elkander mee.
De band werd hechter bij de twee.
Ze laakten mensen op vier wielen
met vele woorden, maar ze vielen
elkaar niet in de rede.
Ze bleken zeer milieubewust.
De groene stroom was hun een lust.
Veel bomen werden opgezet.
Ze hadden beiden dolle pret.
Bij 't lopen werd er veel gezegd.
Omstandig werd er uitgelegd,
wat zij het liefste deden.
De conversatie deed hun goed.
Ze baadden in hun woordenvloed.
Zo schiep wijdlopigheid een band.
Ze liepen samen hand in hand.
Het was een wandeling die droop
van woordenstroom. Een samenloop
was 't van omstandigheden.
|