|
Ik zat verkrampt op de pot van de WC,
hield een emmer voor mijn bleekgezicht,
spuwde met horten en stoten, een zee
van verbittering uit mijn wezen.
Mijn maag die voortdurend raasde,
nam de verkeerde route in beraad.
Plots zocht mijn maal in alle haast
de verboden weg opwaarts.
Uitgeput onderging ik deze kwelling
en vervloekte de dreigende bedwelming.
Mijn darmen, troosteloos en verwoest,
protesteerden met een krachteloos geknor.
Niets kon ik nog met vreugde smaken
zonder een zure waterval van wraak.
Wat een ellende was toch die griep !
Het zat me wel heel erg diep.
|