‘Mio dolce amante, a me t'appressa… a me!’, zong zij en hij wenste dat het mogelijk was. Zij was een ridder van een hemelse tafel, een protégé van God zelf en een bruid van de dood. Hij aanbad haar.
De vrouw die hem aanbad, stond in de keuken. Zij was reeds vier decennia lang zijn protégé en was gewoontegetrouw in de weer om de avondmaaltijd te bereiden. Zingen kon ze niet, behalve slaapliedjes voor de kleinkinderen en echt mooi was ze evenmin. Maar het was een goede vrouw en bereikbaar. Zijn ware droom klonk uit de luidspreker van hun oude platenspeler. Hoewel de plaat en de speler altijd al bij hem zijn geweest, is de vrouw achter de stem ongrijpbaar gebleven. Maar hij genoot van elke noot die de stem hem schonk en berustte in hetgeen hij had.
“We kunnen zo aan tafel, schat!’ Een luid gerommel in de bestekla vergezelde de mededeling.
Nog even deze aria. Hij sloot zijn ogen en liet zich meevoeren door Manon’s wanhopige woorden. Haar geliefde is water voor de uitgeputte Manon gaan halen en ze vreesde dat hij niet meer terug zou keren.
‘Ah, non voglio morire! Tutto dunque è finito.’
Ze wist dat haar leven hier zou eindigen, maar stierf uiteindelijk toch in de armen van haar ridder.
Adembenemend.
Zijn vrouw bracht inmiddels de borden naar de woonkamer en pakte glazen uit het dressoir.
‘Staat de verwarming aan? Ik vind het wat koud binnen. Jij niet?’
Maar hij heeft nooit meer antwoord gegeven.