|
‘En? is hier nog iets te drinken?’ De studenten drongen zijn kamer binnen. Zijn rust, die hem zeer lief was, was al verstoord door het lawaai dat ze in de kamer beneden hadden gemaakt. Hij probeerde ze nog tegen te houden, maar dat lukte natuurlijk niet. Ach, hij had toch niks te drinken. Ze zouden snel vertrekken. De rust zou spoedig weerkeren. 'Ha, daar!' Hadden ze toch wat ontdekt? Hij kromp ineen. De fles champagne. Hoe had hij die kunnen vergeten. Die was voor zijn vriendin. Die zouden samen openmaken. Samen opdrinken. Maar misschien, als hij nu eens krachtig optrad? Hij zou een naam krijgen. 'Kijk, daar is hij, hij-die-tegen-de-studenten-durft' zouden de mensen zeggen tegen hun kinderen. Woest stond hij op. 'Daar blijven jullie van af!' En hij griste de fles uit de handen van een student. 'En nou gaan jullie mijn kamer uit. Eruit!' En hij duwde een student zijn kamer uit. 'Die is goed, hartstikke goed.' lachten de studenten. 'Maar natuurlijk zullen we uw wens inwilligen en vertrekken, als u daar echt op staat.' Ze pakten de champagne weer van hem af en vertrokken. Hij liep wezenloos achter de studenten aan, op zijn pantoffels. Straat in, straat uit. Tot opeens de studenten merkten dat hij achter hen aan jammerde, ‘mijn champagne, mijn champagne.’ Na een paar slokken champagne, kregen de studenten echt lol in hem. Eentje liep op hem af en bood hem, uit medelijden, of juist uit boosaardigheid, wat van de champagne aan. Hij durfde niet te weigeren. En al snel voegde hij zich bij het groepje studenten (er niet bij nadenkend dat de mensen zouden zeggen: ‘kijk daar heb je hem, hij-die-met-de-studenten-gaat, omdat hij lichtelijk aangeschoten was’). Toen de studenten ergens naar binnengingen, ging hij als vanzelfsprekend mee. Hij sprak ook als vanzelf, ‘ach die champagne. dat was toch een krankzinnig idee van mij. die had ik gekocht om samen met mijn vriendin op te drinken.’ 'Echt waar, als we dat hadden geweten…' 'Heb je een leuke vriendin?' Hij voelde de oprechte belangstelling (die er niet was) en lachte ze uit. ‘Ik heb toch helemaal geen vriendin. ha ha ha.’ Hij kreeg een lachbui omdat hij zo verdrietig was. ‘Ik had hem gekocht voor als.. ha ha ha, Alsof dat ooit zou gebeuren. Geef mij het studentenleven maar. ha ha ha’ 'Zo mogen wij het horen, hier nog een biertje. Toen hij wakker werd klopte de wereld niet meer. Waar was hij? Traag vulde zijn hersenen zich weer met herinneringen. De champagne was er niet meer. Langzaam liep hij naar de deur, opende hem en stond oog in oog met een meisje die hem lief aankeek...
|