|
Voorzien van een sigaar
drentelt samen op een kluit
de ouwe trouwe kameradenclub
om naar de wereld om te zien.
Met een hautain gebaar
verschiet de oudste al zijn kruit
daar in die oude mannenpub,
want zag hij nog wat stof misschien?
Dan belde hij de werkster maar
bedacht hij starend door de ruit
en deed wat suiker in zijn cup
ze werkte slecht, die boerentrien.
De tweede zat wat eenzaam daar,
verveelde zich, maar deed geen fluit,
dronk peinzend van zijn seven-up
miste nog elke dag zijn Mien.
Ze schreven dichtwerk voor elkaar,
dat gaf hun leven wat geluid
al was het slechts nog wat gedrup,
ze gaven toch elkaar een tien.
|