het was dobbelen met dwang en dromen
onder andere armen en benen spartelend
balanceerde haar rug op mijn vingers
om en om haar tenen krom
Een grimlach, het grinniken van vlindernetjes
vol spelden van de slaap waar wij die niet vonden
half- dapper of dronken de vroege morgen tegemoet
als de gloed van de ondergang in paddestoelen vorm
ik speldde minuten nog dagenlang aan de muur
net een kettingroker: het aftellen van
en de wereld werd een berg - omgekeerd
op een tandenstoker.