vergeeld
lijken zijn tanden, maar feitelijk
zijn ze stukgebeten
in het harnas des levens
de vingers zijn bebloed
ze krabben nu al zo lang
de jeuk van de dood weg
tot niets meer voelend is
het haar is helmgras
in plukjes op het hoofd
zorgvuldig gespreid en beschamend bedekkend
wat ooit één gapende hoofdwonde was
de beenderen werden eens gebroken
en nooit genezen, vergroeiden ze
tot de schamele constructie
die van lichaam lijk werd
enkel de ogen blijven leven
en kijken vanuit de dood
als sterretjes in de nacht
naar de aarde toe
naar jou, naar mij
hoe we slapen
en op zondag
na een nachtje stappen
wandelen in het bos
nietsvermoedend…