|
Lente brengt labiliteit
En kleur in mijn koude kleren.
Verzen vol ontredderde pieken,
Zout op haar gitzwarte lippen.
Te veel glimlach van een oude korte liefde van toen,
Te breed het oeuvre van sentimenten,
Mijn kinderachtigheid,
Veerkrachtig als koude sintels onder mijn zolen,
Het dolen van dieren in mijn onderbuik,
Die brullen en braken, onderbraken.
Straten van water vloeren de man in mij,
Duwen flarden weemoed bij me naar binnen,
Imposant mijn kleinzerigheid,
Mijn ikken wij vloeien
en schiften en kartelen,
En zij
is afwezig
Tenzij
Om mij te gebieden
Toch soms herleiding te zijn.
|