|
Dag meneer.
Dag kind.
Bent u alleen, meneer?
Zoals je ziet, mijn kind.
Ja. Maar ik bedoel in het leven.
Dat is een relatief-probleem, kind.
Oudhoer. Ik bedoel heb je een wijf.
Oh. Ja ja. Nee.
Heb je geld?
Ligt er aan.
Nou, een meier bijvoorbeeld
Ja, dat heb ik wel.
Nou, dan hebben we toch een deal?
Je bedoelt dat ik in geslachtsgemeenschap met jou moet treden.
Nou, moeten niet, maar voor een meier doe ik heel wat.
Laten we eerst maar een kopje koffie gaan drinken.
Dat is dan een tientje. Boter bij de vis.
Moment. Even de beurs pakken. Zo, even tellen, ja, hier heb je er tien.
Mooi. Waar gaan we?
Die daar lijkt me leuk, een bruin café.
Rot toch op, man, allemaal geverfd triplex. Maar koffie zullen ze wel hebben.
Ja, kijk maar. Er hangt een kaart voor het raam.
Zeik niet en schiet op. Ik ben bekaf.
Waarvan, kind.
Nou, denk jij dat dit een makkelijke manier is om je zakgeld bij elkaar te sprokkelen?
Nee. Doe je dit wel meer?
Dikkels.
Dikkels?
Dikwijls, lul. Hebben ze hier nog wat te vreten?
Ja, kijk maar, in die vitrine.
Óh ja. Hé! Geef mij van alles maar één. En twee koffie. Meneer betaalt.
Lekkere koffie.
Pleur toch op man. Gekookt. Nou, ik ga maar weer es. Doei.
Doei. Eh, daag. En nog een goede dag, kind.
Val toch dood, lul.
h.
|