|
als ik neukend naast mijn pispot kak, dan hoor ik hoog het ruisen, van vier vertoornde ruiters dan klem ik klauwen om de touwen van de galg
en ik walg
van ooit nog onder ander, van immer anders ooit, de erfgenamen vergooid, in elders donk're kamers, en hun welkomstwillig gezicht
en als ik mij beticht, van ook maar de gedachte
en als ik mij betast, en ik voel ideeën kloppen
bel 't gesticht en hijs de stroppen klief de kroppen in m'n keel maak me af en bid me heel
herdenk me op de dag die dood is
als trouw de rouw voor eeuwig dwingt, om zichzelf te voeden, met mijn onwil
als trouw voor eeuwig is
dan zie ik nu de tijden, hoog, in mijn regenbeogen van de tranen, te drogen, om de tijd dat ik u niet kende dat ik begeestering neerpende, die ik enkel in uw vormen vind
als zweren voor u pijn doet, dan zal ik eeuwig etteren, dan zal de pus mijn grond doen blinken wanneer ik altijd in uw ogen kijk, het grijs van uw genade, uw vingers om mijn eed
kneed mij koud, ik ben gereed.... om warmte in u te bouwen
ik sta eeuwig in uw naam.... lief
|