Mijn ziel zoekend, zonk de zon. Zemend in zege, verontrustende vrede.
Maagdelijke maneschijn als de spiegel van de aarde.
Zonlicht reflecteert waar god gebaarde.
Nu voel ik hem half uit zijn schede, maar ik ben tot schimmen gedoemd, doch in de hemel geroemd.
Kan ik me met de engelen vergaren of moet ik eeuwig naar vergaandheid staren?
Ik weet zoeken is zinloos, maar het zout van de zee verzacht zonde. Zomaar.
Tot zee licht spoelt met zand.