In een beschaduwd heiligdom
Woonde een wonderlijk wezen
Ooit een man met toverhanden
Nu vervaagd tot schuwe schim
In de lange koude gangen
De geur van vele vergeefse gebeden
Deuren, een kier
Waarlangs hij heimelijk bespiedde
Wie zijn schemer betrad.
Tot iemand, op een dag, zijn argwaan voelde
En wilde genezen
Dat deed de deur dicht –
Het wezen verdween voorgoed
- “Ik hoopte dat ge open zou zwaaien
en de rimpels om uw ogen zouden lachen
als vroeger” -