Frits en Kees (een eenvoudig verhaal).
De kroeg was schaars verlicht. De clientèle stelde daar prijs op. Men kwam daar om ernstig te drinken. Wellicht met een geringe aanzet tot een gesprek, maar geheel vrijblijvend..
Ieder had zijn eigen geheime levensgeschiedenis en wilde dat vooral zo houden. Een kaartje leggen gaf voldoende gelegenheid de hot issues van de dag te bespreken. Het weer was daar prominent in.
‘Kees. Je verzaakt.’
Kees keek naar de kaart in de hand en die op tafel. ‘Verdomd, Frits. Je hebt gelijk.’
‘Ja, ouwehoer nou maar niet. Dat wist je verdomd goed. Je moet bijlopen.’
Kees liep bij. ‘Hoe is het thuis?’
Frits haalde de schouders op. ‘Hoe zou het zijn. Altijd het zelfde gezeik. Frits, je hemd is vuil. Je moet een schoon nemen. Frits, je rookt te veel. Frits....’
Hij maakte een mismoedig gebaar. ‘Daar heb jij geen last van.’
Kees schudde mismoedig het hoofd. ‘Dat zeg jij. Wat dacht je van die alimentatie.. Hakt er behoorlijk in.’
Hij hief een hand op naar de toog, de wijs- en middelvinger uitgestoken. Zwijgend zette de waard twee, tot de rand gevulde kleine glaasjes neer. Met uiterste omzichtigheid nipten de mannen.
Kees pakte de kaarten, bezag ze enige tijd, schudde ze halfhartig en legde ze weer op het ruiten kleedje.
Frits keek er naar, dan naar buiten, waar het regende. ‘Laten we maar ophouden met dat kutspelletje. Jij wint toch altijd.’
Kees knikte. ‘Dat komt omdat je niet oplet.’
‘Ik heb wel wat anders aan me hoofd.’
‘Is het weer mis?’
‘Ja, maar nou nog erger dan anders.’
Kees deed er het zwijgen toe. Frits had altijd even nodig voor hij echt confidentieel werd.
‘Weet jij, Kees ...’
Kees wist het niet en wachtte af.
‘Weet jij, wat dat is?’
‘Wat, Frits?’
‘De vaart der volkeren.’
Oh, waaide de wind uit die hoek. Frits had een neosocio dochter en die maakte gemene zaak met haar moeder om Pa voor lul te zetten. Ging altijd onder het mom ven een grapje, maar ondertussen...
Ze debiteerde altijd nieuwe theorieën om de lagere standen te verheffen. Met een zekere rangorde in kleur. Hoe donkerder, hoe prominenter in haar beschouwingen.
Op een afstand dan, want je wist maar nooit...
Dat Pa allang vergeten was wat zij nog moest leren negeerde ze. Zij vond het rode en soms ook roze wiel thans uit en daar moest aandacht aan besteed worden.
Kees, die dit soort verhalen van Frits gewend was, moest denken aan de tijd dat rood nog rood was. Als heel kleine jongen mocht hij met zijn vader mee naar Vierhouten, de Paasheuvel. Daar werd je begeesterd door de roden van het eerste uur. Koos Vorrink. Domela Nieuwenhuis.
Die hadden het over die vaart, zij het geconcentreerd op de lage landen.
‘Ja, Frits’, zei Kees, ‘daar heb ik wel eens van gehoord.’
‘Waarvan, Kees?’ Frits had tegenwoordig enige moeite om het directe verleden op orde te houden.
‘Nou, van die volkeren.’
‘Ja ja,’ zei Frits. ‘Nog eentje?’ Hij wachtte Kees’ antwoord niet af en stak de hand weer op naar de waard.
Frits sloeg deze maal het glas in een keer met geoefende beweging om in de mond. ‘Weet je wat het is met die dochter van me, Kees?’
‘Nee, Frits. Ik heb geen idee.’
Frits smakte na. ‘Nou, ik ook niet. Maar het gaat mis, dat kan ik je verzekeren.’
‘Hoe zo mis?’
‘Nou, die komt vandaag of morgen thuis met zo’n moderne young bright executive en gaat verhuizen naar Nieuw Zuid.’
Kees knikte. ‘Zou kunnen. Hoor je wel meer. Maar dan ben jij er vanaf. Dan is jouw taak vervuld. Krijg je rust.’
Frits schudde het hoofd. ‘Waag ik te betwijfelen. Moet ik opdraven als de eenvoudige vader, om haar ruimhartigheid aan te tonen. Zo van kijk eens, wat een simpele vader ik heb, maar ik verloochen hem niet.’
Hij grinnikte. ‘En ondertussen stiekem mijn koffiekopje draaien, dat ik het met de rechterhand oppak, zoals het behoort. Een doerak van een meid, dat verzeker ik je.’
Kees grinnikte mee. ‘Je zit behoorlijk door te draven. Frits. Maar ondertussen ben je maar wat trots op die meid van je.’
Frits knikte en hief het glas. ‘Op mijn meidje.’
h.