Jacob en de non
Ze reden door langs de traag stromende rivier. Bij Nižbor hield Ignatius stil. Jacob wees naar een bordje waarop Křivoklát stond.
Ignatius schudde het hoofd.
‘Nee, daar moeten we niet zijn. Een toeristengat met dat grote kasteel. Nee, we moeten er hier af en naar boven. Dat wordt een beetje puzzelen, want de bewegwijzering is niet perfect hier.‘
‘Waar moeten we dan heen?’
‘Eerlijk gezegd ben ik dat vergeten, maar als ik het zie op een bordje weet ik het wel weer. We gaan er hier af. Naar boven de heuvels in. Ah, daar zie ik het. Dat bordje, daar aan die boom.’ Er stond Zbečno op.
Jacob begon een beetje geïrriteerd te worden door die geheimzinnigdoenerij van Ignatius, maar hij liet het maar lopen. Als de broeder dat nou leuk vond.
‘Daar is een soort manor. Een landgoed met een herenhuis. Midden in de bossen, maar je kunt alles om je heen goed zien.’
‘Wat is daar?’
‘Dat zie je wel.’
Ignatius scheurde naar boven, de steile weg op, schuin in de bochten. Jacob zag het landschap steeds verder in de diepte verdwijnen. Bij een splitsing stopte hij.
‘Kijk eens, hoe mooi dit land is.’
Het was een groen uitgestrekt heuvelland, met hier en daar een boerderij en wat dorpjes. En stil. ‘Ik hou van dit land, Jacob. De stilte. De wijdsheid.’
Hij keek om zich heen, langs de weggetjes die links en rechts van de splitsing verder gingen.
‘Maar vraag me nou niet, hoe ik verder moet. Geen manor te zien. Wel veel bomengroepen. In zoiets zal het wel liggen.’
In de verte klonk het geluid van een auto-motor. Het kwam langzaam dichterbij, amechtig krakend. Ze keken om naar de weg beneden, die ze net waren opgeklommen. Tussen de bomen door kwam een autootje aan gepuft.
Jacob zag het vehikel het eerst. ‘Iggy?’
Iggy hoorde hem niet. Hij bestudeerde nog steeds het landschap.
‘Iggy!!’
‘Ja, wat is er nou?’
‘Kijk eens achter je.’
Ignatius draaide zich om. ‘Wel verdomd, dat is dat Ladaatje.’
Hij reikte in de auto en pakte aan de binnenkant van de deur uit een klem een pistool weg.
Het Ladaatje bereikte de top en de motor sloeg pruttelend af. Er uit kwam een massale non, in een tentachtige habijt met een kap op met een witte rand, die haar gelaat omlijstte. Een wantrouwend gelaat. Ze was evenzeer voorzien van schiettuig, weliswaar gedateerd maar daarom niet minder interessant.
Ze keek de mannen aan. Vooral Ignatius in zijn battledress trok haar aandacht.
Ignatius kuchte. ‘Eerwaarde zuster.’
Ze hief de hand op. ‘Ik ben geen zuster en geen eerwaarde.’
‘Wat dan wel?’
Weleerwaarde moeder. Ik ben abdes van het klooster in Zbečno. Om u te dienen.’ Maar ze hield haar wapen schietbereid.
‘En u bent?’
Ignatius glimlachte. ‘Een nederig bratr, weleerwaarde.’
Ze keek hem eens goed aan. ‘In een battledress? Ja, ik had al zoiets vernomen door de grapevine. Dan moet jij Ignatius zijn.’
Deze boog. “Iggy, om u te dienen, weleerwaarde.’
‘Cut the crap, man. Eén lolletje is genoeg om deze tijd van de dag.’
Ze wendde zich tot Jacob. ‘En wie mag jij wel zijn?’
‘Mogen?’, zei Jacob. ‘Mogen, van wie?’
‘Weer een grappenmaker.’
‘Mevrouw, ik sta om veel bekend, maar niet om mijn gevoel voor humor.’
De non keek hem aandachtig aan. ‘Slechte ervaringen?’
‘Niet anders dan, mevrouw. Present company excepted.’ En hij boog naar Ignatius.
Die hief de handen bezwerend op. ‘Peace, man.’ Hij keek naar de non. ‘And woman, al is ze anoniem.’
Ze schoot in de lach. ‘Lekker stelletje zijn jullie. Ik heet Dolores. Dolly voor vrienden.’
Ze legde haar schiettuig terug in de auto. ‘OK heren, dus jullie zijn op weg naar mijn huisje.’ De heren knikten.
‘Goed, rij maar achter me aan, dan kunnen we bij de koffie verder praten.’
Ze stapten in. Dolores reed naar voren, stak haar hoofd door het raampje.’Ready?’
Jacob stak de duim op.
‘OK. Go!!!’
Een vervaarlijk gebrul steeg op uit het Ladaatje, dat met piepende banden en opspattend grind de landweg op scheurde. Jacob had de grootste moeite het bij te houden. Hij schreeuwde naar naar Iggy: ‘Wat is dit in godsnaam?’
‘Weet ik niet. Opgevoerde motor?’
Door het open raampje hoorden ze de weleerwaarde zuster cowboy-kreten uit stoten.
‘YIE HAAA!!! YIPPIE!!!’
Ze stak een hand uit het raam en zwaaide. Met de andere hand bestuurde ze achteloos het autootje, dat ze met adembenemende snelheid over holle grindwegen en zandpaden joeg.
Jacob kreeg er plezier in en naderde haar steeds tot op een halve meter, waarop de Moeder gillend haar snelheid verhoogde.
Dan na een scherpe bocht stopte ze gierend temidden van hoge stofwolken. Ze stapte uit. ‘Wie je bent weet ik nog steeds niet, maar ik wil je wel graag leren kennen. Jammer dat ik weleerwaarde ben.’ En ze schudde hem stevig de hand.
Ignatius keek een en ander hoofdschuddend aan.
h.