Pa
Pa, zeiden ze, weet je wat jij moet doen? Ik gaf ze geen antwoord, maar vervolgde mijn zombie-act. Ik had er genoeg van. Ze konden de kolere krijgen.
Pa, zeiden ze, zo kan dat niet doorgaan. Niet doorgaan? Dat maak ik wel uit. Zolang ze nog op mijn zak teren, moeten ze me vooral niet gaan voorschrijven wat ik moet doen.
Pa, zeiden ze. We maken ons zorgen. Zorgen? Dat zal best. Als ik er niet ben zou hun hele leven in elkaar storten en moeten ze zelf de handen uit de mouwen steken.
Pa, zeiden ze. Ma... Ma? Doe me een lol. Laat die zich maar met haar vriendinnen amuseren en vooral geen opvoering van echtelijke liefde geven.
Pa, zeiden ze, er is voor je gebeld. Zal best. Ik neem geen telefoon meer aan. Iedereen op de zaak is in paniek. Mij hele leven lang ben ik besodemieterd en nou maken ze zich zorgen dat de oude man de financiering zal stoppen.
Als me nou eens met rust lieten, dan zou er al een heleboel gewonnen zijn. Niemand kan klagen hebben over het verzorgingsniveau. Ik ben zeer welgesteld dus ik kan wat hebben. Maar ze zijn natuurlijk toch bang dat ik de touwtjes zal aantrekken. Op zich is die gedachte niet zonder attractie. Laat ze maar kronkelen en kermen. En minder zuipen. En niet weer een nieuwe bolide kopen, want dat kan er wel van af, vinden ze. Ze hebben wel gelijk. Al kopen ze er tien, mijn banktegoed zal daar niet merkbaar onder lijden. En voor mezelf geef ik niks uit.
Pa, Lisette is in verwachting. Nou en? Die rotzooit de hele gracht af. Of moet ik nou sentimentaal de ouwe lul gaan spelen, die zo graag opa wil zijn. Kom nou.
Pa, zeiden ze, kijk eens. Kijken? Waar moet ik naar kijken. Er is geen moer te zien in dit huis dat ook maar enigszins de moeite waard is. Duur? Nou en of. Smaakvol? Bij uitzondering.
Pa, zeiden ze weer, kijk nou toch eens. Wat krijgen we nou? Getrippel? Nee hè, toch geen ...
Pa, zeiden ze, pak eens aan. En klootzak die ik ben, geautomatiseerd in een leven van dienstbetoning, strek mijn handen uit.
Wat is dat nou? Het is zacht. Het piept. En het likt. En het vleit zich tegen me aan. Het heeft ook vier poten. Kleintjes dan, maar wel vier. Ik durf niet te kijken.
Plotseling zit ik alleen in de kamer. Heel voorzichtig kijk ik. Een hond. Nou, hond, hondje. Met heel lange oren en droevige ogen. En van die geplette pootjes, lijkt het wel. Krom. Wijd uit elkaar. Het likt me weer, met zo’n ruw tongetje. Er hangt een kaartje aan de halsband.
‘Ik heet Jeanne.’ Het is nog een vrouwtje ook. Misschien is deze wel te vertrouwen.
Pa Hendrik