|
Ik wikkel mijzelf in een groots gebrek aan discipline. Wat zelfs niet is te verbergen door fascistisch rond te rampetampen in kniehoge laarzen van glanzend leder. Hoppa, zo over de jodenkindjes hun tere schedels.
Nee, de dank pleurt plat onder een kakafonie (?) van protestantenstank.
Sehe das an! Die hippies aan het kruis. Dat langharig tuig. Weten ze dan niet, dat ik groots had kunnen zijn? Dat ergens, achter mijn met nicotinewalmen gevoerde ijzeren gordijn, ik straal als een god. Een ubermensch doorspekt met iets, dat verdacht veel lijkt op creativiteit.
Dat ik zwelg in egofilie, een oprechte, kankerlijer. Dichter bij de dood dan het avondeten: Tot prut geprakte aardappelvegen. Net een olieschilderij. Met al de zogehete intelectuelen, rond een slecht verlichte tafel gezeten. _
Ik bevecht je geklep met recyclekreten!
Mijn argumenten aan de alcohol!
Jezus, het had zo veel meer kunnen zijn.
|