Hoofdmenu
    Hoofdpagina
    Gedichten
    Auteurs
    Zoeken
    Reacties
    Insturen
    Voorwaarden
    Greencard
    Contact

  Inloggen
 

  Registreren
  Wachtwoord vergeten

  Laatste 35 reacties
 
re: FEESTDiotheC...
re: Lezenwietewu...
re: Lezenwietewu...
re: FEESTSoit
re: FEESTSoit
re: vegannis...MirandaMei
re: FEESTMirandaMei
re: InktDiotheC...
re: Pasen aa...Tsila
re: Inktwijnand
re: vegannis...Erik Le...
re: vegannis...Mr.Deuce
re: InktLetItAl...
re: InktLetItAl...
re: InktLetItAl...
re: InktLetItAl...
re: InktBuigt
re: Inktcoolbur...
re: InktDiotheC...
re: Inktwijnand
re: Inktcoolbur...
re: Inktwijnand
re: InktDiotheC...
re: InktDiotheC...
re: InktDiotheC...
re: (G)razen...coolbur...
re: Spokencoolbur...
re: De geur ...Claudel...
re: SpokenClaudel...
re: vegannis...Erik Le...
re: [30-007]...Claudel...
re: Morsewijnand
re: Herderst...coolbur...
re: Nimfomaniakcoolbur...
re: Brozen d...MirandaMei
 Meer reacties

  Laatste 25 gedichten
 
Inktcoolbur...
vegannisatieErik Le...
The African ...Claudel...
Licence to k...Claudel...
I wanna be y...Claudel...
Waar is Stev...Claudel...
alweer bijna...DiotheC...
Con-textdegon valk
Stop de tijd !!Claudel...
Tattoo you Claudel...
Zo'n dagDiotheC...
Een HuisHenk Gruys
herfst 2019augusta
FEESTSoit
Filosoof in ...Claudel...
bewegingenErik Le...
dubbellevenErik Le...
Claude Money?Claudel...
Brothers in ...Claudel...
Beast of bur...Claudel...
VogelsMarkeR
SleutelsHenk Gruys
Renee, remem...Claudel...
ViltjeSoit
Adem voor ad...seline168
 Meer gedichten

 Henk Gruys - 16:26 04-05-2018 Stuur e-mail  Profiel bekijken van Henk Gruys  Bekijk statistieken van dit gedicht 


Het water


De onderkant van de staldeur was molmig aangevreten en gaf een doffe klap toen hij hem sloot. Hij had in de stal geen vee meer aangetroffen. Dus noteerde hij dat het buiten in de wei liep. Hij ging terug over het erf. De hele polder zou straks blank komen te staan. Speciale maatregelen moesten worden getroffen voor de weilanden, in plaats van voor huizen en boerderijen, maar niemand had het daar met hem nog over gehad. – Hij was waakzaam, maar bang nog steeds niet. Voorlopig was alles nog droog.
    Onder het halfrond stalraampje stond een oude fiets met een opvallend grote bel tegen de muur, zo een als hij nooit had gezien. Misschien zou hij straks die fiets nog kunnen gebruiken om hier weg te gaan?
    Bij het woonhuis was hij reeds geweest; een boers stenen pand, met gesloten, blauw geblokte gordijntjes. Ook daar geen mens te zien; – verwarrend was dat. Hij had hard op de voordeur gebonsd, (omdat hij een bel nergens zag), èn geroepen. En natuurlijk ook geduwd tegen die deur. Maar die zat op slot.
    Hij had steil naar boven gekeken, langs de slaapkamerramen naar het puntdak. Maar niets bijzonders te zien. Het rook dichtbij die deur huiselijk, en ook wel tamelijk uniek. Naar zéér verlepte rozen. Zoals het bloemencorso stinkt als de wagens na afloop twee dagen nutteloos in de zon hebben gestaan.
    De bewoners van het huis behoorden tot diegenen die de telefoon niet opnamen. Die waren dus niet huis, en moesten worden gewaarschuwd op deze manier. De adressen waren hem door de instanties opgegeven, met behulp van een uitgeprinte lijst van adressen. Misschien waren ze nog naar de markt. Met een mand vol kippen, of met twee honderd kilo aardappelen. Of ze brachten met een ouwe landbouwtrekker de kinderen naar school, omdat het te ver was om te lopen, en die weggetjes te gevaarlijk om te fietsen. Hij tastte in zijn binnenzak naar de voorgedrukte waarschuwingen die hij in geval van "geen gehoor" in de bus moest doen. Maar een brievenbus had dit huis ook al niet.
    "Het water komt er aan" – dat klonk bijna als een juichkreet, als men voorbijging aan de bange onzekerheden betreffende de verdere gebeurtenissen die rondwoelden bij iedereen. Goed, er was momenteel nog niet veel van te merken. Maar dat zou over een uurtje wel anders zijn, dacht hij. – Op dat moment moest hij meten hoe hoog het water stond. Doorgeven "hoe hoog het rijkswater staat."
    De rolcentimeter viel uit zijn hand. Hij woelde in het gras om hem terug te vinden, en schudde het water eruit. Daarna stond hij op met stramme spieren en vochtplekken. Nog nergens een mens te zien. Alleen verderop, voor een gele graafmachine, stonden drie mannen en een vrouw. – Hij liep op hen toe. Geluidloos ging hij in zichzelf verder: luister, ontken niet dat jullie volstrekt onwetend bent. En dat ik de enige ben die jullie nog iets te zeggen heeft. – Ik had die fiets moeten pikken, dacht hij weer, en hier zo gauw mogelijk weg wezen.
    Hij ging bij hen staan. – "Hij moet," zei de vrouw, en ze wees op de machine, "voordat het water komt, een heel groot gat graven, zodat al dat water daar in stroomt, en onze huizen dan droog blijven."
    "Het helpt niet..." zei hij, "de dijk is doorgebroken over wel twintig meter, dat is veel; en we hebben ook geen materialen, nog niet één zak zand. Een dijkje opwerpen van prut, dat spoelt zo weer weg."
    "Jij kletst ook maar wat," zei de vrouw, "en waar is dat provinciale noodplan voor deze omstandigheden, waar zijn de autoriteiten nu? Zitten ze weer te ouwehoeren, – pardon te vergaderen? De burgemeester, die hoort hier te zijn!"
    De gele graafmachine werd gestart; de machinist was in zijn cabine van glas gekropen en zette zijn bovenvenster alvast op het haakje. Daarna reed hij achteruit. En misschien omdat hij meende dat het gevaarte daar veiliger stond, parkeerde hij hem op het fietspad.

Filoman stond eigenlijk alleen maar te wachten voor zijn raam. Hij was flink aan het eind van zijn krachten gekomen door het veelvuldig de trap op en af lopen met kwetsbare spullen. – Of zijn huis het straks zou houden, was in alle leegte de vraag, maar dit speelde bij hem nog niet zozeer, althans voorlopig niet. Het huis was goed onderhouden, met zijn geschilderde daklijsten en blinde ramen van boven. Het was solide, en niets vermoedend; Filoman had nieuwe zandzakken voor de deuren aan de buitenkant gelegd, en het geheel door middel van balken en planken verstevigd. Maar straks, met een halve meter water voor de deur, was het dan nog langer de vraag? Misschien zou hij zelf moeten uitwijken naar de bovenverdieping. Vergezeld van de kat in zijn mand.
    Het water kwam op het achterveldje al enige centimeters hoog te staan; het leken gewone plassen, veroorzaakt door een regenbui. Maar het was, vergeleken met vijf minuten terug, absoluut natter. Opeens hoorde hij stemmen die zich onderscheidden van het achtergrondrumoer. Een vrouwestem gilde. "Daar komt het!"
    Een belachelijk rollertje naderde vanonder de ligusterheg, als veroorzaakt door een langsvarend klein motorbootje. Maar het stroomde nu overal; hij hoorde de houten vloer waar hij stond kraken. Dat had hij niet voorzien. Het water kwam snel omhoog, het houten kelderluik dreef al in de gang.
    In de huiskamer plonsde hij reeds door het water. Het stond vijftien centimeter boven het karpet, en spoelde overal heen door de golven die hij veroozaakte bij het lopen. Onderin zijn platenkast stond de (vergeten) pick-up al helemaal onder. Gelukkig had hij de getraliede mand met de kat hij van tevoren op de linnenkast gezet. Hij sleepte met een stoel door het water, klom erop en trok het voorzichtig naar voren. Terwijl hij met de mand van de stoel stapte klonk er een scherp plofje ergens in huis, en gelijk was het in de keuken minder licht. De stroom was uitgevallen.
    Waarom blijf ik hier eigenlijk wachten, dacht hij. Hij wilde naar buiten, waarvoor hij uit het keukenraampje had te klimmen, aangezien de deuren niet meer gebruikt konden worden.
Hij liet zich voorzichtig buiten in het water zakken. Buurman plonsde onmiddellijk naar hem toe. Hij had een groene, rubber broek aan die met lange laarzen één geheel vormde. "Over vijf minuten wordt je opgehaald," zei hij. Hij keek op zijn mobiele telefoon in de hand. "Met de boot. Verplichte evacuatie door de provinciale overheid. – Zijn je verzekeringspapieren gered?"
    "Daar kon ik niet meer bijkomen," zei Filoman; hij voelde hij zich zeer beschaamd, en plonsde, alsof hij iets vergeten had, een paar stappen bij hem vandaan en keek om zich heen. Na enige minuten zag hij om de hoek van de stal een mestpraam aan komen varen. Behalve een man met de buitenboordmotor zaten er een stuk of zes mensen in die hij niet kende.
    "Jullie gaan vertrekken," zei de buurman tegen Filoman, "het is daarnet afgekomen, het is hier niet langer verantwoord." De praam draaide gedienstig langszij; en de man die de helmstok hield schakelde gelijk de motor op zijn allerlaagst. Filoman overhandigde een andere man in de praam zijn kattemand. Daarna werd hijzelf door behulpzame handen over de lage zijkant bijna horizontaal in het vaartuig getrokken.
    Zes honden waren er, en op de bodem stonden vier plastic mandjes met katten, een cavia in zijn bak met tredmolentje, twee konijnen en een grote, bolle kom met een als door een lens vergrote goudvis.
    Filoman voelde zich wee en trillerig door de plotselinge ontheemding. Alsof hij in een mist verkeerde, met een hoofd vol malend ongeluk. De anderen hoorde hij zeggen dat zij een uur bovenop het dak van hun huis hadden staan wachten, maar het was of ze op verre afstand van hem waren. – Ik had, toen het nog kon, eerder op mijn fiets weg moeten gaan, dacht hij. Dat was veel beter geweest.

De controleur was er ook; hij had niets meer te doen. Zijn schoenen had hij uit getrokken en zijn sokken droog gewrongen. Hij zat in zijn notitieboek het gedane werk te bekijken; het potloodje als een sigaret in de mondhoek.
    Ze kwamen na een kwartier varen bij de sporthal. De man van de motor meerde af aan een paal waar een wit kruis op was geschilderd. Binnen was het nog drukker dan tijdens een kampioenswedstrijd. Maar daar zou geen atleet kunnen schitteren; want de hele hal stond vol met rijen ijzeren ledikanten. En er naast lagen stapeltjes dekens van het leger op de vloer. – Het stonk er afschuwelijk naar zweet, vond Filoman.
    Op dat moment wist hij niet meer wat hem nu erger raakte, wat hem vermorzelde bijna als een knock out: zijn eenzame huis dat zo langzamerhand wel vol water zou staan, of deze troosteloze wegvoering, met in zijn oren het gebrom nog van het groene buitenboordmotortje, deze verplichte, eerlijk bedoelde, maar onthutsend primitieve bescherming tegen het wassende onheil.

Reactie insturen
Graag eerst...

Inloggen of Registreren

De gedichten die ingezonden zijn op de website van de lettertempel en e.v.t. toekomst projecten die gekoppeld zijn aan de lettertempel blijven ten alle tijden eigendom van de feitelijke auteur van het gedicht. Zonder toestemming van de feitelijk auteur mogen de gedichten niet gebruikt worden voor andere doeleinden dan lezen op deze site en indien hier toestemming voor gegeven is door de feitelijke auteur het uitgeven van de gedichten door lettertempel zelf. Mocht er sprake zijn van misbruik van de content en de gedichten die gepubliceerd zijn op deze site door wat dan ook dan zullen er hoe dan ook (in samenspraak met de auteur) stappen worden ondernomen.
2006-2024 © Bizway - BTW nr. NL821748014.B01 - KvK 28086287