|
Een blik in de tijd van de morgen van nummer 2 naar nummer 4, want 3 was, god-zij-dank-, verhinderd. En nummer 4, zij was meer dan een opgeleide ziel kon verdragen; al die klachten, het cynisme en het vragen in de ogen,
daar kwam een beroepsmatige blik van mededogen niet doorheen.
Zij zat, de benen kruiselings geslagen, met een boek als schild der verdediging tegen de vloek die haar leek te treffen: de helper was zoek.
Het uur der waarheid had geslagen, ze moest haar halen en dit uur van zieleleed verdragen, de kostprijs op zichzelf verhalen want deze studie was haar droom, haar doel een helper zijn op afstand, zonder gevoel van
falen.
Zij volgde haar gedwee, zo leek, maar met geheven hoofd strijdend zou ze ten onder gaan, zo had ze zelf geloofd al wist ze zelf het best: de zaak was al verloren niemand zou het horen de pijn, de schreeuw, het gat
waar alles in verdween en ook de helper zo het scheen.
De klok leek te beloven dat het ten einde was ze had haar doorgeschoven; de nummer vier, was daar beter af dan hier zij was het gaan geloven.
|