zomaareen woonde in een best nette plaats
(met heel hoog van de toren veel loos geblaas)
lente zomer herfst winter
hij zong zijn gemis en danste zijn hit
Vrouwen en mannen(klein en ook min)
was zomaareen totaal niet naar de zin
ze zaaiden hun afkeer en oogstten hun tegen
zon maan sterren regen
kinderen voorvoelden(nou ja maar een paar
en het besef vervloog mettertijd meer almaar
herfst winter lente zomer)
dat geeneen meer na meer van hem hield
ooit naast nu en boom naast blad
zij lachte zijn vreugd' en huilde zijn smart
vleugels bij sneeuw en beroerend bij stand
zomaareen's zomaar was alles voor haar
speciaaltjes trouwden hun allegaartjes
lachten door tranen en verhitten door dans
(slaap waak hoop en dan)beloofden
zij nooitmeer versliepen zij hun droom
sterren regen zon maan
(en alleen sneeuw kan wellicht wat verklaren
hoe bij kinderen al snel het besef verdwijnt
met zo hoog van de toren veel loos geblaas)
zomaareen ging natuurlijk ook een keer dood
(en geeneen die hem een afscheidskus bood)
werklui begroeven hen zij naast zij
nietig naast nietig en voorbij naast voorbij
al met al en laag voor laag
en meer na meer verdromen zij hun slaap
zomaareen en geeneen ter aarde met april
vlees naast geest en als naast ik wil.
Vrouwen en mannen(met of zonder talenten)
zomer herfst winter lente
oogstten wat zij zaaiden en kwamen zich tegen
zon maan sterren regen
(C) Ludy Roumen-Bührs