|
Motorrijder
Mijn motor vliegt als een moordenaar. De
Bomen dansen als trillende stammen
In een flikkerfilm.
Ik zou wel willen remmen. Maar ik kan niet.
Ik gooi alle spiegels los,
De lampen kapot tegen de weg, maar
Niets weerstaat die granieten reus
Op de einder die aangroeit als een vuil kristal.
– O heer, in hemelse wolken, de storm gaat barsten!
Een bocht, in de vangrail rost modderspoor recht,
De cilinder hoest met een loze knal.
Op tijd sta ik stil, in leder en nevel, de machine is parelend bezweet,
En 't zwartgeblakerd asfalt buigt naar het onweer.
|