|
Hé, wie schudt daarboven alles uit
dat zoveel pluisjes vallen op mijn ruit ?
Ieder jaar kunnen ze mij weer bekoren,
die duizenden dwarrelende vlokjes.
Snel sta ik op, trek mijn jas aan,
en begeef mij op de gladde baan
Ik waag mij door de sneeuwvlaag
wijl auto’s voorbij rijden heel traag.
Ik sla mijn ogen neer naar het wit,
dat kraakt onder mijn gewicht.
Een spoor laat ik achter als vanzelf,
een indruk die mijn pas verraadt.
Even zou ik weer kind willen zijn,
dan zou ik meespelen op het plein,
stiekem sneeuwballen gooien
en een grote sneeuwpop tooien.
Wit zien de daken tot op de spits
die overlopen op een dichte mist.
Nauwelijks herkenbaar is het sneeuwgezicht
waar alles weerkaatst als een felle licht.
Hé, wie denkt nog dat ik scherts
als ik zeg "Het wordt een witte Kerst" ?
Ze doen mij steeds weer dromen
die duizenden dwarrelende vlokjes.
|