loods me langs de dimmende schaduwen van doodsgeesten
dalend door dromen van oud verdriet, op oneindige queesten, enkel zwart in ’t verschiet
ondermijn mijn falende angsten, en neem me mee door rotskloven van dorst
bedek m’n openspringende zweren, verkoel m’n gloeiende borst
want ik barst van zoelende ziekten, en drankkevers overmannen m’n hoofd
en een vat vol stokoude whisky, heeft me van m’n tastzin beroofd
nu zie ik whisky in vaten en kan ik niet laten om over gevoelens gedichten te schrijven,en oeverloos te praten, over hoe ik verlaten in een bos met mezelf
de liefde kan bedrijven, als de kerkklok niet meer slaat, als de rook me niet meer schaadt, als de kwakzalf niet meer baat, als kompressen me verdrukten, naar het immer zilte zwart, als ik plots terug kan voelen, wat ik nooit nog had verwacht, als ik niet meer hoef te woelen, door menig siddernacht, als de spoken me verlaten, door de gaten in m’n hoofd, en het gelul van de prelaten, m’n eigen mening heeft geroofd
als ik niet meer hoef te schrijven, hoe het vroeger was misschien, als ik niet moet overdrijven, over het lot dat ik verdien
wacht niet op het wazige, want reeds morgen ben ik dood
kom nog even langs me waken, en ik leg me in uw schoot
verlos m’n lijk uit z’n verband, en leg me te rusten in het mulle zand, van m’n vlakke land, waar de leeuw kraait en de wolf huilt, waar de vis vliegt, en de uil schuilt, onder dampen van verbrande kool
laat me niet branden want ik brand al van begeerte
kijk, de dood staat aan mijn raam
laat hem binnen en bied hem een koekje aan
want ik wil met hem een goed gesprek, te laat: hij heeft me bij m’n nek
lucht in de wereld uit m’n samengeknepen ziel
en ik wou nog zeggen, dat ik…