mijn vruchtbaarheidsgodin, met je dampende hammen en je eetbare tepelzwammen
met je verdwaallokkende plooien, waar ik kruimels in moet gooien
om de weg terug te vinden als ik in en uit jou reis
jouw blonde manen schitteren als zonnen, onder wiens donzige schaduw ik mij kan herbronnen, na de wekelijkse stressjacht op geldossen en gelukpaarden
met jouw drilborsten die me bij het penetreren hypnotiseren,
als ware ik de sjamaan die van zijn liefdeswortel heeft gegeten
ooit heb ik in je gebeten omdat ik dacht dat je een pudding was
jouw levendige massa verzwaart de zwaartekracht, je wangen zijn zo mollig zacht
je mond is als een spuitkanon, een levensvreugdfontein
ik zou mijn benen geven, om weer je eekhoorntje te zijn
want nu ben je geofferd, aan de god van het klimaat
ons eens zo vruchtbaar leven, maar nu is het te laat
je bloed bevloeit de gronden, om gewassen te voorzien,
voor akkers die verdorden, nu herbloeien ze misschien
je lokken wapperen in de wind, en doen in bomen de dieren dromen,
die wij dan kunnen vangen, ik zou me voor zo’n haar verhangen
je borsten en je billen, op een ketel gezet, gesmolten tot vet,
en iedereen kliederend kraaien van de pret, en ik zat in jouw
huidentent te mokken
keer nu weder, keer het weder, zodat je offer ongedaan wordt en
je lijvigheid van mij wordt
ik wil je komen bevrijden, waar je walmt als was in het zand
want samen met jouw ledematen, is ook mijn hart verbrand
ik wil je komen zoeken, in de spleten van mijn geest
hoe lang is het geleden, dat we samen vruchtbaar zijn geweest?
jouw offer deed me pijn, ik wil weer je konijntje zijn
in de troebelen der tijd, heb je ooit mijn onmacht bevrijd, en
het leven lust gegeven en me in jouw welvingen geweven
god van de donder, godin van de wind, heer van de zon en het weer,
kom me te hulp, ik doe zo zeer
herschep mijn molshoop, mijn venusvreugdeheuvel, oh machtsman
van de donder, ik kan niet zonder, zonder mijn vruchtbaarheidsgodin
regen uit mijn ogen zal in de grond verdrogen
al één donderwolk heb je zo haar water doen storten
mijn godin van de dolle aarde, omarm me in uw schoot,
die ge voor mij hebt ontbloot
ontvang me in uw duistergangen, want ik trek weg en zoek de leegte op
nu zijt ge overal en nergens, en ik zal de zwerver worden,
in uw verleden en uw heden, in uw groene levenspracht,
in uw duistere dondernacht
kom hier dat ik u teder verkracht, zodat ge dan mijn zaad verzacht,
dat ik in u dien te strooien om uw hemelsheid te rooien
ik trek naar het heelal waarin ge zijt verwaaid
uw dikbuikige offer heeft de hemelen verdraaid
laat me nu mijn tocht be-eindigen, want altijd boom ik door en
verdwaal tussen de bomen die uit uw vruchtbaarheid zijn voortgekomen
ik ben in u, met u, tot u, rond u, ik vond u, ik zoek u, ik haat u, ik laat u,
ik dwaal door m’n hoofd, van zinnen beroofd, met woorden bestraft,
ik pleng voor u mijn zangen met het speeksel van mijn geest
oh godin van het verlangen, kom hier dat ik uw wereld bezwanger
ge zijt me ontnomen, ik zie u en voel u, ge tintelt op mijn huid
mijn offer, mijn hemel, mijn eeuwige bruid