Eigen ergerende gedichten moeten zwichten (en stop verdomme met rijmen)
eet mijn taboe van vergane genoegens, die ooit de kiemen droegen van een beter bestaan
onbepaalde entiteit van poëtische alnietsdoendheid tot wie ik weer spreek onontdaan van gepreek
laat mij in minder woorden zeggen wat ik wil
laat mij niet verzuchten in utopieën, maar laat mij ontwaken en mijn mensvrees uitbraken
het konijntje sprong fijn voort, verlatend door de grote poort waar ik verloren loop
zeg me dan wat ik hier doe
laat me ophouden laat te zeggen, en aan te roepen wie toch niets zegt
vind voor mij een zin en breng ze, en verzorg ze, en ontwar ze, en ontwaar ze in mijn zwalpende geest, tot ik om ter meest erachter kan staan en door kan gaan met iets nuttigs-niet-truttigs
imperatieven eindig hier mijn dwalen, door te verdwijnen met mijn gralen, die onvindbaar en onwilbaar moeten blijven, zonder nog te beklijven
verhef me boven al dit gezwets, vernietig wat onder andere kussens verweesd ligt te wachten op dezelfde (h)erkenning
toren me boven beelden van grijsbruine beelden die alsmaar in mij spoken
vermom mij zodat ik onder kan duiken, in onverschilligheid en vlug geluk
vul mijn vermeende diepzinnigheid met vuurwerk en champagne
spetter zogezegde idealen er maar op los, zodat ik gewoon ben, zodat ik gewoon bén