Hoofdmenu
    Hoofdpagina
    Gedichten
    Auteurs
    Zoeken
    Reacties
    Insturen
    Voorwaarden
    Greencard
    Contact

  Inloggen
 

  Registreren
  Wachtwoord vergeten

  Laatste 35 reacties
 
re: FEESTDiotheC...
re: Lezenwietewu...
re: Lezenwietewu...
re: FEESTSoit
re: FEESTSoit
re: vegannis...MirandaMei
re: FEESTMirandaMei
re: InktDiotheC...
re: Pasen aa...Tsila
re: Inktwijnand
re: vegannis...Erik Le...
re: vegannis...Mr.Deuce
re: InktLetItAl...
re: InktLetItAl...
re: InktLetItAl...
re: InktLetItAl...
re: InktBuigt
re: Inktcoolbur...
re: InktDiotheC...
re: Inktwijnand
re: Inktcoolbur...
re: Inktwijnand
re: InktDiotheC...
re: InktDiotheC...
re: InktDiotheC...
re: (G)razen...coolbur...
re: Spokencoolbur...
re: De geur ...Claudel...
re: SpokenClaudel...
re: vegannis...Erik Le...
re: [30-007]...Claudel...
re: Morsewijnand
re: Herderst...coolbur...
re: Nimfomaniakcoolbur...
re: Brozen d...MirandaMei
 Meer reacties

  Laatste 25 gedichten
 
Inktcoolbur...
vegannisatieErik Le...
The African ...Claudel...
Licence to k...Claudel...
I wanna be y...Claudel...
Waar is Stev...Claudel...
alweer bijna...DiotheC...
Con-textdegon valk
Stop de tijd !!Claudel...
Tattoo you Claudel...
Zo'n dagDiotheC...
Een HuisHenk Gruys
herfst 2019augusta
FEESTSoit
Filosoof in ...Claudel...
bewegingenErik Le...
dubbellevenErik Le...
Claude Money?Claudel...
Brothers in ...Claudel...
Beast of bur...Claudel...
VogelsMarkeR
SleutelsHenk Gruys
Renee, remem...Claudel...
ViltjeSoit
Adem voor ad...seline168
 Meer gedichten
Hoema di Poepulo
Geschreven door Henk Gruys Stuur e-mail Alle gedichten bekijken van deze schrijver



Hoema di Poepulo


BAART vòlgde als het ware de stank. De zwakke wind die hem tegemoet waaide was vochtig, een echte wind voor maart, stelde hij vast. Maar de stank bleef allesoverheersend, al te duidelijk van fecaliën, Baart benoemde dat voor zichzelf iets plastischer.
    Tegen de gelige flardenhemel bewogen de boomtoppen lichtjes. De zon barstte opeens open achter bruinige, breed gekwaste wolken en een vlucht zwarte vogels zwierde breeduit. Morsig lag de veenrook nu boven het baggergebied, waterig blauw uitgelopen tot aan de kim.
    Baart loerde tersluiks naar de lage loodsen verderop. De grootste knoeier, dacht hij gemelijk, en voor de derde maal. Maar hij moest opletten waar hij zijn laarzen zette in de okergele blubber. Want uitglijden kon je zò en dat betekende onherroepelijk baden in gif. Alles rotzooi, mompelde hij, de regen zou op natte dagen de stank overnemen en 's winters viel er groene of rode sneeuw.
    Hij was inmiddels een brokkelige meerboei genaderd aan de kant van het water. In de komvormige kanaalhaven lag het binnenvaartschip. De steven wees in zijn richting; m.s. Hoema stond er in nog net door roest vrijgelaten letters op. –Vroeger lagen hier nooit boten, dacht hij, tenminste niet zulke grote. "Hoema di Poepulo, ik ben benieuwd waar die klootzak ons nu weer mee heeft opgescheept."
    Zelfs de staalkabels om de bolder voor zijn voeten waren geheel van roest. Baart blikte oplettend naar boven. Het gangboord van het schip was wel hoog, maar om te bereiken ook weer niet tè hoog vanaf het vlot waar hij voor stond.
    Hij trok zijn schouders op en wreef zich in de handen. Negenenvijftig was hij, een kleine stevige man; bijna kaal. Hij had een ronde vettige schedel, zijn gezicht maakte maar een klein deel van zijn hoofd uit.
    Baart sprong gemakkelijk op het vlot en hees zich krachtig op aan een ijzeren rand van de Hoema. Hij spiedde nogmaals om zich en trok zich verder omhoog. Zijn rubberen tenen stootten tegen de holle wand van het casco met galmend geluid; zijn spieren spanden, zijn hart verrichtte overwerk, maar hij slaagde erin zich op te hijsen en zijn rechterbeen over de rand te slingeren.
    Nu lag hij plat op het schip, halverwege het dek.
    De stank was hier echt misselijkmakend, maar ook ànders, verser, nieuw aangevoerd leek het. Hij krabbelde half overeind en speurde rond. Het was een raar schip van verhoudingen, met een veel te hoog stuurhuis, roze geverfd, en te smal voordek.
    Niet meer dan tien passen hoefde hij te lopen voor zijn doel. Daar stond hij al aan de vergane laadluiken, met gaten en kieren erin die onmiskenbaar hun weerzinwekkende adem uitwalmden. Baarts vingers klemden zich onvervaard om het scherpe ijzer, zijn hand werd wit als van hout. Hij verschoof met pijn het krijsende luik. Een zwarte sliert bromvliegen ontweek zijn gezicht. Daarna keek hij omlaag in het ruim.
    Nu moest hij werkelijk zijn best doen niet te kotsen. Die wriemelende vochtige massa! Bleekwitte maden, miljarden moesten het zijn, leefden daar, een heel scheepsruim vol. Baart deinsde verschrikt, dit was te erg. Rottende, zwarte kadavers bedekt met krioelende larven, het gore grijsgeel op het roestbruine, bloederige, omzoemd en bezet door ontelbare bromvliegen, blauwgroen iriserend. Ineens vluchtte hij kokhalzend terug naar waar hij op het schip was geklommen, sprong paniekerig op het vlot en kroop zo vlug mogelijk op de kant. "De grootste knoeier," siste hij toen hij weer stond, machteloos haat zendend naar de loodsen in de verte. "Dit wordt toch te bar. En steeds erger. Heleen had gelijk, moeten we dìt nog nemen?"
    Hij liep terug over zompig groeisel langs het water. Daarna over een krom pad van koolas naar wat vroeger een vuilnisoven moest zijn geweest: een molmig brokkelig monstrum van baksteen, zeker tien meter hoog.
    Toen werd hij in enen zò kwaad dat hij een lege fles opraapte en tegen de oventoren te pletter gooide.

Over een pad van schroot en afval naar het huis lopend, inventariseerde Baart in het kort zijn bevindingen. De verandering was, dat hij nu tegenover Heleen zou kunnen argumenteren op basis van feiten, en niet langer zijn standpunt behoefde uiteen te zetten met behulp van veronderstellingen. Hij tuurde weer over het veen, naar het ketelhuis, de silo's, de loods en de tanks; er was daar geen ander leven dan een minuscule bliksem van laslicht. En natuurlijk dat lange bord op palen:

Maurits Toeteren – Opwerking. B.V.

Opwerking! Het mocht wat. Opwerking! Geknoei met afval en vergif zul je bedoelen! Op een dag zou het hele baggerveld nog vol komen te liggen met angstwekkende machines als enorme kankergezwellen, half verdronken in allerlei gevaarlijke vuiligheid!

Het stinkende water van de kanaalhaven plensde lui tegen de palen waarop het houten huis was gefundeerd. Het huis stak, als een decor uit een onaangename droom af tegen een gore wolkenrand met stralen splitsende zon. Het rees op uit het drabbige water, blauw en oker van kleur en aan de onderste rand met blik beslagen.
    Bonkend liep Baart de buitentrap op. De bovendeur stiet hij open en stond meteen in de kamer, een kleine stevige man, iets gekromd.
    De hoge kamer hing vol sigarettenrook. Binnen was alles teerachtig aangeslagen door nicotinewalm jaar in jaar uit, zelfs de rood-ijzeren balustrade onder de zoldering. Een zonderlinge constructie die wel een voortzetting leek van de spijlen van het rode ledikant waarin de dikke witte vrouw rustte.
    In haar ijzeren bed in mistig flardenlicht lag Helena, een tache de beauté op de linkerwang, eeuwige sigaret in haar mondhoek en een stapeltje kussens in haar rug. Zij staarde Baart aan op zijn komst, maar groette niet.
    "Ik heb ontdekt dat 't dat schip is," zei hij – en voelde tegelijk zijn baard doorbreken. Hij ging op Helena toe, maar liep haar voorbij, naar het smalle raam, en daar bleef hij staan. De stank van de kadavers was hier gedeeltelijk verdrongen door de peperige geur van tabaksrook. Het zonlicht dat door het glas als een stoffige glijbaan naar binnen brak, leek zich in de kamer niet veel te kunnen verspreiden.
    "Wat is dat dan voor schip?" vroeg Helena. Zij had een popperig gezicht en klein rood mondje. Drie jaar geleden was zij plotseling getroffen door een ziekte van het ruggemerg en sindsdien gedeeltelijk verlamd.
    "Met lijken, koeien, paarden erin, kadavers, weet ik het. En het bàrst er van de maaien op!"
    "Is-ie nou belazerd! stoof ze. "Dàt is dus die vuiligheid! Die schoft gaat gewoon z'n gang en laat ons in de troep zitten! Ja, zolang we niks zeggen!.. Baart, daar ga jij toch wat an doen!"
    "'t Is een grote knoeier," zei Baart meer tegen zichzelf dan tegen Helena en wendde zich naar het raam. "Maar wat kan 'n gewoon mens uitrichten tegen dat stelletje? Gangsters zijn het, anders niet. Ik heb al het mogelijke gedaan om ze dwars te zitten, dat schorem, maar het hielp geen pest, niks. En nu weet ik het effe niet."
    "Al het mogelijke is soms niet genoeg!" riep Helena uit, "je moet in het leven juist proberen het schijnbaar ònmogelijke te bereiken! Of niet soms? Baart, je bent toch niet bang?"
    "Nou dat weer! Helemaal niet natuurlijk!" Er viel een stilte. Op het raam aan de binnenkant zaten vijf zwarte vliegen. Hij keek naar het olieachtige havenwater beneden, "Hoema Di Poepulo," mompelde hij.
    Hij zei luider: "Motorschip de Hoema, zo heet-ie, die stinkboot. Maar wat ik er tegen moet dóen, 'k zou het niet meer weten."
    "Baart wat ben je toch een lul, je durft niet! Ga eropaf en zeg dat ze eindelijk oprotten met hun troep, ze hebben niet eens vergunning! Onderneem actie! Blijf niet toekijken!"
    "Helena ik zeg nogmaals: zulks werkt niet! 't Is net de maffia, hij trekt zich 'r niks van an, hij heeft overal schijt an. En d'r naartoe gaan doe ik niet meer! Dat heeft geen zin. Zeur nou toch niet."
    "Ja!" riep Helena, "ik zeur! Maar als jij een klein beetje om me gaf en wat meer lef in je donder had, dan had je die gangster allang van het terrein af geflikkerd. Je durft niet of bent er te belazerd voor!"
    Ze barstte in snikken uit. "Ik lig hier maar en kan niks. Als ik kon lopen, was ik er zelf allang heen gegaan, maar dit... en nu ook nog die vliegen... die smerige vliegen... ik heb er genoeg van... Ik hou het niet meer uit... ik kan dit niet meer... begrijp je dat niet?!.." Baart kwam van het raam en ging op de rand van het bed zitten. "Kom nou Heleen," zei hij zacht. Hij keek naar haar ronde dij afgetekend onder het laken, legde zijn hand erop. Wat is er nog van onze verhouding overgebleven, dacht hij.
    Hij vervolgde op gelaten toon: "We zijn nu eenmaal arme mensen; we zijn geboren aan de verkeerde kant van de streep en daar doe je niks an." – En daarna zacht: "Als je 'ns wist hoe graag ik je hiermee zou helpen..."
    Maar Helena leek ontroostbaar. Haar make-up begon in veelkleurige beekjes langs haar wangen te stromen; de sigaret was uitgedoofd in haar tranen. Baart richtte zich landerig op van het bed en ging met piepende laarzen door de kamer ijsberen, telkens naar haar omkijkend. Hij zei zacht, maar zonder overtuiging: "Ik kan natuurlijk de politie alarmeren... of ik kan naar de krant stappen en een journalist laten komen om 'n stuk te schrijven. Of misschien nog beter: Ik kan naar de burgemeester gaan en dreigen een rel te maken op het gemeentehuis als ze hier niet ingrijpen." Hij zweeg telkens, zag dan in deernis om naar het bed waar Helena het ene kanten zakdoekje na het andere op een hoopje wierp, doornat. Ze kéék niet eens naar hem. – Kan onze liefde nog terugkomen, dacht hij, of tenminste die van haar?.. Al zou het maar voorlopig wezen.
    Hij keerde zich weer naar het raam en keek uit over de smerige haven beneden en het schip de Hoema aan de kade. Hoe kan ik haar nog helpen, dacht hij aangedaan, hoe kan ik nog iets voor haar betekenen? Ze komt al zoveel te kort... en dan ligt ze hier maar in die vuile stank overal... ik zou tenminste moeten zorgen voor schone lucht om in te ademen...
    De walm van het rampschip leek hem sterker te worden en viezer, scheen de kamer te vullen met een dik wriemelend visioen... Baart zag het scheepsluik weer voor zich, de bewegende verschrikkelijke witte massa.
    Ineens beende hij de kamer uit, holde de rammelende trap af en landde met een dreunende sprong in het dras. "De enige mogelijkheid," mompelde hij terwijl hij met grote stappen van het huis weg liep.
    Hij haastte zich terug naar het schip de Hoema; dat was maar vijftig meter lopen, meer niet. Bij de achterste bolder veegde hij zijn handen af aan zijn trui en begon hij de verroeste staalkabel van het schip naar zich toe te trekken.
    Het duurde minuten voor het vaartuig een weinig in beweging kwam door zijn spierkracht. Hij keek herhaaldelijk om zich heen, maar er was niemand te zien. Pas toen de kabel in een boog het water raakte, kon hij de lus losgooien van de paal. Vervolgens draafde hij naar voren over het pad en deed hetzelfde ter hoogte van de steven. De Hoema was nu geheel vrij van de wal en de boeg keerde zich langzaam naar het midden van het kanaal. "Zo," zei Baart amechtig, "weg met jou en je stinktroep! De haven uit! Voorgoed! Ga maar ergens anders liggen verrotten!" Hij bleef op de kant toekijken hoe de Hoema begon af te drijven.
    Het weer was zeer donker geworden; de grauwe wolkenflarden boven de haven hadden zich gesloten en vlogen over. Het water in de kom begon zwartig te weerstreven op de aanwakkerende bries.
    Maar de wind moest zijn gedraaid door de bui...
    En o god, Baart zag het nu pas!   W a t   s t r o o m d e   h e t !   De duiker in het zijkanaal moesten ze vol open hebben staan. Ze waren aan het spuien bij het gemaal!
    Motorschip De Hoema dreef gestadig af, voer reusachtig en onweerhoudbaar weg. Maar hield geen koers! Het draaide, en het draaide in toenemende vaart!
    Baart had geen controle meer over de situatie. Wat kon hij nog doen! Wat moest hij doen?! Hij holde radeloos terug naar de meerkabel, maar die was al in het water gegleden en daar kon hij niet meer bij.
    Machteloos rende hij heen en weer op de wallekant; hij wilde om hulp roepen, maar kon geen geluid voortbrengen.
    En het volgende ogenblik boorde voor zijn ontzette ogen de kajuit van de Hoema zich knarsend in het oker-blauwe huis van Helena, schoof het met zijn massa in één beweging van de palen. Drukte het krakend in het water en nam het verder mee op zijn drift...




Reactie geven op dit gedicht? Klik hier !


De gedichten die ingezonden zijn op de website van de lettertempel en e.v.t. toekomst projecten die gekoppeld zijn aan de lettertempel blijven ten alle tijden eigendom van de feitelijke auteur van het gedicht. Zonder toestemming van de feitelijk auteur mogen de gedichten niet gebruikt worden voor andere doeleinden dan lezen op deze site en indien hier toestemming voor gegeven is door de feitelijke auteur het uitgeven van de gedichten door lettertempel zelf. Mocht er sprake zijn van misbruik van de content en de gedichten die gepubliceerd zijn op deze site door wat dan ook dan zullen er hoe dan ook (in samenspraak met de auteur) stappen worden ondernomen.
2006-2024 © Bizway - BTW nr. NL821748014.B01 - KvK 28086287