Langs de lijnen der geleidelijkheid
zet hij dwarse voetstappen
op een aarden weg
Gevlucht, onzichtbaar
op het enigst woordenpad
waarvan hij aankomst kennen wil
Zoveel malen thuis gevonden
grijpt hij moerascipres’ laagste twijgen
en trekt zich voort, triomfgloed
in zijn ogen flonkerend
naar god, godin gelonkt
geen enkeling die hem volgt
Bloedend eigen lip verbijtend
tast hij onbegrijpend, struikelt over
uitgestrekte stronken vloekend, huilend
Steeds meer minder!
Een woud van zinnen, opnieuw beginnend
bemint hij slechts zichzelf, weet zijn wezen
ongevraagd, maar toch geboren
Krimpend tot een grauw karbonkel
glijdt hij rijpend tussen eigen afdruk
schaduwen van gedroomd bestaan
en gruwt als vlijmscherp in
zijn blik verschijnen
de eigen voetstappen
gevuld met regen
achterstevoren