|
Op handen en voeten. Doorgezakt
over straat afgaand op de geur
van de laatste vreetschuur hik ik
vol overgave bitterballen naar buiten.
Voorovergebogen over het zadel
van mijn fiets zoek ik naar sloten,
waarvan het aantal gelukkig is verdubbeld.
Ik keer mijn ros driehonderd en zestig graden,
wat ook beter past bij de wielen en kniel
nog eenmaal op braakliggend terrein,
waar ik voor het eerst nu ook eens
de spaken zie. Gelukkig stond ik niet.
Aan het einde van de straat doen visioenen
van een vette hap mij afslaan naar waarschijnlijk
mijn huis. Er wacht ons nog een lange weg.
Dio
|