|
Ze schrok, want een onverlaat trachtte
d'r bloedeigen nicht te verkrachten,
die gilde van smart.
Z'n geslachtsdeel was hard.
Met geweld wou de vent het verzachten.
De tante, die in wilde grijpen,
zei tegen hem: 'Laat me je pijpen.
Blijf af van die schat.'
Nou, dat leek 'm wel wat,
maar hij zat, toen ze 't deed, 'm te knijpen.
De tante had vlijmscherpe tanden.
Het recht nam ze in eigen handen
en tevens z'n fluit
en hij schreeuwde het uit,
toen ze hem door te bijten ontmande.
De man ging ontzettend te keer.
Het gemis in z'n kruis deed 'm zeer.
Gefrustreerd liep-ie weg
en hij dacht: 'Wat een pech:
dat gepijp is wel eens, maar niet weer!'
|