|
De rokkenjager dacht: 'Ik heb geluk.'
Z'n aandacht werd getrokken door een stoot.
Hij richhtte snel z'n jachtgeweer en schoot.
Z'n doelwit was het schone kledingstuk.
Hij vond z'n prooi een schoonheid om te zoenen.
't Was in gedachte, dat-ie met 'r vrijde.
De macho liep - hij wilde haar verleiden -
met vrijersvoeten naast z'n stoute schoenen.
Hij schreed, verheugd, dat hij d'r had gevonden,
door lentekoorts gedreven op 'r af
om haar te inviteren voor z'n sponde.
Hij zag 'r van dichtbij. Het was een straf.
Z'n schot bleek raak: ze stond als zwaargewonde
met één der mooie benen in het graf.
|