in één adem
vlaagt de herfst voorbij
raspend de schilfers
waarmee ik ooit als cocon
bleke duivels trotseerde
herboren merk ik
hoe vertrouwde regenslag
zich niet meer verkalkt
in de plooien van mijn lach
regenboogfragmenten
naakt word ik me gewaar
hoe zacht de rotsen om mij heen
wiegend wuiven poreus verzanden
bij de greep van mijn handen
tot blauwontvouwen aarde
gedachten dobberen
dobbelen om wie het eerst
kleur bekent tussen haaienvinnen
van uitgedoofde zieners
deze nacht herrijs ik
uit versteende as, verlaat ik
het tranendal mijn brandend nest
met uitgespreide vleugels bespeur ik
lotgenoten, vervaag in hun kielzog