|
In mijn jeugd was het optuigen van de kerstboom altijd spannend en een feestje tegelijk. Vader had de door allen gerespecteerde leiding. Hij zaagde de stam van de (echte) spar keurig recht af en spijkerde het zelfgemaakte houten kruis aan de stam opdat de boom, nu zonder wortels, toch rechtop kon staan. Hij haalde de oude kartonnen doos met kerstversiering tevoorschijn en opende die plechtig. Ook nam hij de tere glazen kerstboomversiering stuk voor stuk zelf uit de doos en gaf die bij toerbeurt aan ons kinderen. De oudste kreeg het eerste figuurtje, dan ik als tweede en als laatste mijn jongste zusje. Zo ging dat door tot alle stukjes in de boom hingen of stonden, want sommige stukjes zoals vogeltjes en paddestoelen hadden een klemmetje waarmee het stukje op een tak werd vastgezet.
Tijdens het versieren zorgde moeder voor warme chocolademelk, een uitzonderlijke lekkernij in ons zwak bedeelde gezin. Moeder zong aldoor kerstliedjes en spoorde ons aan mee te zingen en wij deden dat met verve want op de zondagschool leerden wij alle destijds bestaande en populaire kerstliederen, zelfs tweestemmig. Voor vader hoefde dat zingen niet, want hij haatte de kerk en alles wat daarmee samenhing. Zijn ouders, mijn grootouders dus, waren streng kerkelijk meelevend, maar als het er echt op aan kwam bleken zij meer opportunist te zijn dan gelovige. Dat was in combinatie met de armoede door werkeloosheid de oorzaak van zijn afkeer van de kerk. Maar voor zijn gezin hielp hij wel om het kerstfeest inderdaad tot een feest te maken en was het sieren van de kerstboom een feestje voor ons. Ik herinner me dat we een keer zelfs een stuk zelfgebakken boterkoek bij de chocolademelk kregen, door opoe die vrijwel naast ons woonde in een nog warme vorm gebracht. Als alle kerststukjes in de boom aangebracht waren mochten wij snippertjes zilverpapier, die moeder al weken voor de kerst geknipt had uit zilverpapier afval dat zij bietste bij buren, in de boom gooien. De (echte) kaarsjes werden uiteraard door vader in de boom vastgezet met klemmetjes, zodanig dat ze geen belendende takken in de fik zouden steken. Daar deed hij heel gewichtig over want brandgevaar ligt op de loer. Dat maakte het hele gedoe voor ons natuurlijk nog spannender. Ik beken dat ik wel eens heb gehoopt dat de boom in brand zou gaan, want dat zou natuurlijk een geweldige heibel geven en welke jongen wil dat nou niet.
Ik herinner me nog dat ik kort voor de tweede wereldoorlog, na het optuigen van de kerstboom tot mijn verbazing en niet uit te gillen vreugde een paar nieuwe bruine schoenen kreeg. Dat was, begreep ik later, omdat ik bij de kerstviering in de Grote Kerk, in duo met een andere jongen, een paar kerstliederen zou zingen en dat kon natuurlijk niet op klompen.
Ja, mijn jeugd kende onvoorspelbare hoogtepunten. De altijd te verwachten brandende kaarsjes echter zijn ijkpunten in mijn herinneringen.
|