|
5. Barbie en Ken
Tijdens Nederlands, één van de vakken die we samen volgden (het andere was scheikunde), noteerde ze samen met haar adres en rooster haar nummer in mijn agenda. Eenmaal thuis wachtte ik tot mijn moeder de huiskamer had verlaten. Toen was het nog steeds geen tijd. Vijf voor vijf kon ik me niet langer inhouden. Hals over kop gaf mijn wijsvinger de benodigde slingers aan de kiesschijf van onze grijze PTT-telefoon. Er werd onmiddellijk opgenomen.
‘Met Voorbij.’
‘Goedemiddag, mevrouw Voorbij. U spreekt met Ben Beenen, een klasgenoot van Barbra. Is zij thuis?’
Sonoor echode mijn nieuwe stem in de hoorn van de telefoon. Het was alsof ik met iemand verbonden was in het buitenland, terwijl ze slechts twee dorpen verderop woonde, in Driel, net als ik aan een dijk.
‘Moment.’
Zonder de moeite te nemen om de hoorn af te dekken, riep ze schel:
‘Barbra, ene Ken Beenen voor je aan de telefoon. Van school!’
Er volgde gestommel en gelach, dat klonk als hinniken.
‘Hihihi. Mijn moeder noemde je Ken. Dan ben ik zeker Barbie?’
Zo rustig mogelijk haalde ik adem.
‘Heel leuk, Barbra, maar heb je het je ouders al gevraagd?
‘Wat?’
Ze vroeg het echt.
‘Of je wors… Of je zaterdag met mij mee mag naar Golden Earring.’
‘Gol…? O ja, een ogenblik.’
Barbra dekte de hoorn wel af. Het was nu net een schelp met daarin nog het ruizen van de zee. In gedachte zweefde ik boven haar onrustige golven. Met één zin zette Barbra me terug op aarde.
‘Ik mag van mijn moeder als ik van mijn vader mag.’
Teleurgesteld klikte ik met mijn tong.
‘En die komt vanavond pas om zeven uur thuis. Hij moet overwerken.’
‘O, nee, hè? Zeven uur is te laat, veel te laat.’
‘Maak je geen zorgen, Ken. Mijn vader is de moeilijkste niet. Die eet uit mijn hand. Ga er maar gerust vanuit dat ik mag.’
‘Zeker weten?’
‘Zeker weten.’
‘Dan bel ik nu de kassa.’
|