|
Eva en de mannen - Afl. 1 van 2.
Eva die haar Japanse autootje keurig parkeert langs de perkjes, paaltjes en doornstruiken van het kleine parkeerterrein, en daarna, kittig, op hoge hakjes de zandvlakte oversteekt. Op naar de lage houten horeca aan de duinrand.
Zij loopt wat in elkaar gedoken, want een jas heeft zij niet meegenomen en het zand stuift winderig over het pad. – Korte rok en zwartkleurige pantie, (ze heeft ooit kritiek gehad over haar lange kousebenen op het advocatenkantoor; omdat sommige clienten dit vertoon van vrouwelijkheid misschien al te uitdagend zouden vinden).
De halfglazen voordeur klemt in het losse zand, of over de mat.
Binnen ziet zij niemand; haar blik treft verhuisdozen, die op stapels achterin minstens een kwart van de ruimte innemen, getooid met het ultra-geheimschrift van slordige getallen in viltstift. Het laatste kale duincafé dat ermee kapt, denkt Eva. En ja, wie komt er hier nog in deze winderige uithoek?
De lichtarme ruimte is verlaten. Is er nog bediening of zijn ze al aan het verhuizen? Formica-tafeltjes. Aan de zijkant brandt een grote kachel op gas. Nee, mega-gezellig zal het niet worden, denkt zij; in feite mislukte keuze; oorzaak: dat zij in deze omgeving niet de weg weet.
Een forse man komt tevoorschijn, opeens, alsof hij zich ergens verscholen had. Met tatoeages om de hals en een tic rond het linkeroog. Gedienstig knipt hij een paar lampjes aan boven de tap. Veel lichter wordt het niet.
Eva bestelt zwarte koffie, appeltaart en cognac; zij zet haar tas op een stoel bij het raam en gaat zitten. Zij volgt de bezigheid van de barman, met zijn verchroomde koffieapparaat; bescheiden pruttelstoom wolkt omhoog. Nu staart zij naar buiten waar niets bijzonders gebeurt.
Van haar advocatenbusiness doemt nog even de lastige zaak op waarmee zij bezig is; beroepstegenwerking met uitglijderspraktijken. "Zal nog moeilijk genoeg worden," zegt een stem. – Als beginnend advocate heeft zij nog maar weinig ervaring. Goed, af en toe even pauze nemen. Maar kom, ze zit hier niet om haar 60-urige werkweek te evalueren.
– Buiten trekt de vroege, aankomende winter over de zandvlakte die is afgebakend met een vissengrijze rij paaltjes. Het parkeerterrein wordt bepoederd door lichte stuifsneeuw met al witte randen in de hoek; de opstekende wind veeg het midden nog schoon. Moet daar ergens achter de zee niet zijn?
Er komt toch nog iemand buiten aangelopen,– donker, humeurig gebogen tegen wind en de sneeuw; de deur zwaait zuigend open en de man stampt zijn schoeisel af. Zij denkt dat hij hier vaker komt, door iets familiaars in zijn houding. Hij bestelt koffie en houdt zijn handen boven de kachel. Een kop als een pioen of een Artis-baviaan. "Met rozebottel?" vraagt de barman. "Nee!" antwoordt de man, alsof hij dat al tien keer heeft gezegd. Een heerser of een oude charmeur, denkt zij; hij ritst zijn jas open, trekt zijn shawl los en ploft neer aan een tafeltje. Onder zijn vest heeft hij een overhemd van verlept mangaangroen.
Zijn koffie wordt gebracht. Hij drinkt niet meteen, maar gaat naar haar zitten kijken, een type dat alles wil weten. Dan staat hij op, met uitgestoken hand op om zich voor te stellen. "Piet Biersteker." Een luide, laag uitgezakte stem. – Zij hoopt dat haar tegenzin niet al te zeer van haar gezicht druipt. – "Eva," zegt ze. Hij gaat terug naar zijn tafeltje. "Het is hier toch geen zônetarief hè?" vraagt hij argwanend aan de barman. Die lacht wat, en antwoordt niet. "Godverdomme, ik ben al genoeg goeroe-positief, Eva" zegt Piet teggen haar als verklaring.
– Wat is zônetarief? Dat je hier voor parkeren moet betalen? denkt Eva. Dat zou er nog niet bij moeten komen.
"We kunnen de sneeuwbezems wel pakken als het zo doorgaat, Ralph" zegt Piet en knikt naar het raam, "zo vroeg in het jaar." – Hij vervolgt tegen Eva: "Ik heb jou hier geloof ik nog nooit gezien, kom je hier vaker?"
"Nee," zegt ze vlak, "ik heb toevallig werk in de buurt."
Ze wilde eigenlijk weggaan, maar toch niet de indruk geven hem te ontvluchten of bang te zijn.
"Wat doe je?" – "Ik zit in de advocatuur."
"O dan mogen we wel op onze woorden letten, Ralph." Hij vermaakt zich met het gesprek, en met het vooruitzicht van wat er allemaal nog komen kan, denkt zij.
– Gèdver, hoe stop je dit? Ze weet het even niet; terwijl zij als advocate toch niet om een woordje verlegen hoort te zitten. Gelukkig houdt hij zich weer stil; zij drinkt voorzichtig haar koffie, prikt in het gebak. "Wanneer gaan jullie verhuizen, Ralph?" vraagt Piet. – "Volgende maand, maar het kan ook nog drie maanden duren." Ralph veegt met een kameelkleurige doek de bar droog.
Als ze weer uit het raam kijkt ziet zij op het parkeerterrein een jongeman oversteken. Meer dan zijn type of gezicht valt direct iets op: wat loopt hij eigenaardig. Al moet je even kijken om te zien wat er aan mankeert. Zijn benen en handen lijken op vreemde wijze met elkaar verbonden, links gaat tegelijk met links vooruit en rechts met rechts. "Een telganger daar," zegt Eva luidop, en heeft meteen spijt. – "Krijg nou de klere, Eva, die zie je niet vaak," zegt Piet in oprechte verbazing, terwijl hij voor het raam gaat staan om het beter te zien.
De jongeman heeft zich omgekeerd omdat hij van gedachten veranderd schijnt en loopt op het café toe; bij de deur aarzelt hij even, maar komt dan toch binnen. Hij sluit nauwkeurig de deur achter zich. Ze kijken alle drie zwijgend toe.
"We gaan over vijf minuten sluiten," zegt Ralph afgemeten, nog voordat de jongen zijn mond heeft opengedaan; de tic aan zijn linkerkant is actief geworden. "O," zegt de jongen. Hij is verlegen, lacht een beetje in zichzelf, weet zich geen houding te geven, maar loopt nog niet weg: "Om half vier al?"
Wordt vervolgd met nog één aflevering.
|