|
Een banaan zag op reis naar Milaan
een sigaar en hij sprak 'm toen aan
en hij vroeg 'm: 'Heb jij
soms een vuurtje voor mij?
Ik wil roken en steek je graag aan.
Nee, sla niet op de vlucht maar blijf staan
en vertrouw me:ik steek je niet aan,
want ik hield je voor 't lapje.
Het was maar een grapje!'
( Een bakbanaan was de banaan.)
De sigaar vond het eigenlijk raar,
maar het leek een verzoenend gebaar
en hij snapte nu pas,
dat-ie 'n fopsigaar was,
want hij dacht eerst: 'Ik ben de sigaar!'
De banaan werd toen ernstg en zei:
'Als sigaar lijk je erg veel op mij:
ik bezwijk tussen tanden
en jij zult verbranden.
De pisang zijn wij allebei.'
|