|
Die aanraking alleen al
- ontketent net geen schrille gil -
bezorgt haar een koude ril.
Even gluurt ze geïrriteerd naar
al die onbedekte naaktheid. Zal
ze het wagen, de veilig wal
te verlaten ?
Aarzelend gaat haar hand
de lucht in, even een zucht
en dan eensklaps een vlucht.
Op en neer, happend naar adem
laat ze zich almaar glijden
op een zacht bed van getijden
tot in het oneindige.
Zij borrelen om haar heen,
die stuwende bellen naar omhoog,
vol met oude levenslucht die ze zoog.
Haar armen die lijken te bezwijken,
bereiken hun manmoedige grens.
Ze voelt zich weer een vrijer mens
na haar - inmiddels - laatste plens.
|