als een espenblad in de storm, in weerwil rank
met lege handen eenvoudig gewoon een mens
bespot door pers, gelach, er liep iets mank
verspreidde toen door en voor de televisielens
niet voorbereid op het nieuwe ambt zomaar
voor de leeuwen gegooid, beroofd gekooid
naar de pijpen dansen in het gareel zowaar
en met een logge kroon en scepter getooid
zonder eigen inbreng het holle mooi versierd
een lach die ’s avond nog de spieren schaadt
elk woord men op de weegschaal legt ontsiert
een eigen interpretaties niet mogelijk maakt
nu de storm is gaan liggen het espenblad rust
nog wel de jonge scheuten zich ontbloten
moord en brand geschreeuw in plaats van sust
wordt naar hen die zich niet kunnen weren gefloten
Wilhelm