Het is dinsdag. De eerste dag van de week is voorbij en doorstaan en een nieuwe lichting goede moed wordt aangevoerd. In deze tijd van de week kruipen we nog niet, nee, maar rechtop is veelgezegd. Het gewicht van dag één koekt al langzaam vast in onze wervels, terwijl dat van de vorige zeven nog niet geheel is weggevloeid, al compenseert het doen alsof wel één en ander.
Toch begint het te dagen; willen we wel? Willen we doorstaan en doorlopen of wordt het een gewillig kleven aan de zolen van de tijd? Het is al bij al maar een schuchtere poging tot reflectie, maar toch, we doen maar, de verlichting in het achterhoofd.
Tegen de middag aan wordt er gedronken van de sappen der motivatie. Er wordt geluisterd en gesteund en stiekem wordt er gehoopt om door een ander overtuigd te worden van wat men zelf niet hard genoeg gelooft om te verkondigen. Vervolgens gaat alles dan weer wat sneller, maar slechts over een tijdspanne die net niet lang genoeg is om het gegeven merkbaar te maken. Het geziene licht blijkt een snel vergeten ingeving, waarvan het uitgestrooide slechts een testament van een verkeerdelijk opgeladen batterij.
Wanneer de avond valt zijn we zelf nog slechts een schemering van onze gemaakte beloften, de beenderen krom en de gedachten verstrooid met de helderheid die we poogden vast te houden in onze ogen. Er worden plannen gemaakt voor een tijd die met het routineuze weekgevoel breekt, plannen voor een leven dat we nu laten voorbijlopen zonder even gedag te zeggen. Het zal wel komen.
Pas wanneer het echt donker is, kunnen we echt het licht zien, en dan sluiten we onze ogen, leggen we ons hoofd te rusten en houden we even op met zijn.
NaKielski