|
Op Hendrikus is Ans stapeldol.
In de zevende hemel is zij.
Z'n intieme gekus maakt 'r blij,
maar z'n liefkozing houdt-ie niet vol.
Arme Ans blijft verlangen naar lusten.
Hij wordt van het tongzoenen moe:
aan het oorkussen is-ie nu toe,
wat 'r spijt, want hij vlijt zich te ruste.
Ze wordt door z'n ledigheid boos.
'O, hij is van de duivel bezeten!,'
denkt Ans, als hij slaapt als een roos.
- Maar ze wekt 'm zo snel als de neten
en zegt 'm dan recht voor z'n raap:
'Man, je valt niet op mij, maar in slaap!'
|