|
Een dichtobeet,
door dichteren omringd,
zag eens de zee,
waarboven meeuwen vlogen.
De dichters pakten hun papier,
door wat gebeurde zeer bewogen.
En draaiden zich een ietwat weg
over hun werkstuk diep gebogen
De dichtobeet verstond hen niet
die liet dat niet gebeuren
die keek alleen verbaasd eens rond
week nimmer met zijn versvoet
van de grond:
Hij schreef alleen:
de zee is koud, en zo
zijn ook mij voeten
en wat betreft die meeuwen:
Ik schiet ze even op de plaat
zodat het beeld daar stevig staat
maar ik niet hoef te horen,
dat zien en horen me vergaat
tot je elkaar niet meer verstaat,
doordat die meeuwen schreeuwen,
nee echt, dit kan mij niet bekoren
bij mij wordt schoonheid vastgelegd
dan gaat mij niets verloren
|