zal ik tenslotte onschuldig en oud zijn
mijn hele bezit zal dan wit of van goud zijn
geen hart zal ik breken
geen mens zal mij smeken
ik leg al mijn wapentuig af
en zing van wat liefde mij gaf
ach spilde de nachtvorst zijn vlokken ten spijt
de sporen waaraan dit gedicht is gewijd
in het zog van die mij te na zat zou’t zijn
want één sterveling slechts zal mij vertrouwd zijn