|
dat poesje, helemaal zwart,
dat ik van de goden kreeg
heb ik een week gevoederd en gestreeld
om het vervolgens weg te schenken
rupsje-nooit-genoeg
heb ik het genoemd
ik dacht
ik ben te oud voor een poes
te vaak op reis, overleef het niet
wolfijzers en schietgeweren
ik streel de touwtjes in de tuin
waarmee het eindeloos heeft gespeeld
zie in de schemer van de beukenhaag
oogjes wild moeizaam geconcentreerd
ik heb een teken van de goden verspeeld
en dag en nacht likt een kleine tong
geduldig en toegewijd een nieuwe ziel
in mijn lijf
|