|
Een mooie zomeravond aan het einde van augustus,
de zon die langzaam zakt, strijkt nog even over ’t graan,
streelt liefdevol en zachtjes nog een laatste keer de aren:
ze hebben alle stormen trots en zelfbewust doorstaan.
Maar aan de verre einder schittert plots een gele stip
die stap voor stap zijn sporen trekt en steeds iets groter wordt.
De mens is niet van zins de rust te velde te bewaren
en dirigeert een dieseldraak die mort en bromt en snort.
Het gewas moet van het land en het brood moet op de plank,
al komt de arbeid nu ook zonder zweet wel voor de bakker.
Stengels worden stoppels, steeds in rijen tegelijk,
het gouden zaad ontstolen aan de eens zo rijke akker.
Met donderend gebulder maait en schudt nu de machine
de buit tot korrels schoon, blaast de vliesjes ervan af,
verzamelt het bij tonnen en neemt kruipend weer de wijk,
en laat de kale aarde niets dan stilte en het kaf.
1 mei 2016
|