|
Ze liepen op vakantie met
elkaar te converseren,
de zakkenroller en de slet.
Hij hoorde haar beweren:
' 't Was raar, wat ik aan 't naaktstrand zag.
Ja, ik verbaasde mij,
want een van mijn collega's lag
er in d'r werkkledij!
Ik heb vakantiekleren aan;
zij niet, dat vind ik sterk!
- Maar jij draagt kleren in je baan;
waarin doe jij je werk?'
Toen hij dit hoorde, lachte hij:
'Wat ben je toch een tiep!
waarin ik werk, zo vroeg je mij:
ik doe het in 't geniep.
M'n werk staat aan een naaktstrand stil:
daar valt geen zak te rollen.
Je hebt vakantie, maar ik wil
met jou wel rollebollen.'
De slet had daar wel oren naar
en zei: 'Je staat me aan.
Al heb ik vrij, beschouw het maar
als mijn vakantiebaan.'
Voor 't zingen ging-ie uit de kerk,
ervóór nog uit de kleren.
Zij óók, maar dat was voor d'r werk.
De man kon vrij verkeren.
De vrije vent wist door gevrij
vrij snel gerief te halen.
Voor haar was 't werk, zodat ze zei:
'Je moet me nog betalen.'
De man is na het geld te geven
nog rijker weggegaan.
Hij had vlak voor 't vertrek nog even
vakantiewerk gedaan.
|